Kort verhaal

De bubbel

Tom Luttikhuis 5 oktober 2024, 20:56
De zoemer die de lunch aankondigde was net gegaan. De eetzaal was vol. Meer dan honderd tafels. Kunstmatig gekweekte bloemen die in plastic potten geplant waren, gaven de ruimte sfeer. Minstens drie potten per tafel. We zaten op spartaanse banken en bogen ons over het middagmaal. We waren met een paar duizend. Drieduizend negenhonderdachtenzestig om precies te zijn. Allemaal mannen. Allemaal wit. Allemaal tussen de dertig en veertig jaar oud. We hadden honger – kleren maken was vermoeiend werk – en we aten vlees. Worstenbroodjes.

Elders, in Koepel 14 bijvoorbeeld, deden ze dat niet. Daar zaten de vegetariërs. En In Koepel 6 waren ze al helemaal gek. Die zat vol met veganisten. Of nou ja, vol … er waren niet meer dan tweehonderd mannen daar, een stelletje sojabonen met geitenwollensokken. Het enige voordeel aan bomen knuffelen was dat je ruimte had; zij hoefden geen stapelbed te delen met een ander. Ik wel. Maar goed, in mijn Koepel aten we tenminste vlees.

Ik nam een hap. Het worstenbroodje smaakte heerlijk.

Zo gaat het.
 
In Jaar 3 werd begonnen met de bouw van Koepels.

Nu was het een prachtige meidag in Jaar 13. De lucht was een donkergroen waas. Onder het glas was het ijskoud, maar dat merkte niemand; de ventilators bliezen warme luchtstromen door de Koepel. De ochtendzon werd gesimuleerd door lichtbakken die aan het geraamte van de Koepel hingen, honderden meters boven me. Het was zondag. Ik was vrij. Er was veel veranderd, maar dat niet: zondag was nog steeds zondag en op zondag was je vrij.

Ik zat op een bankje in het buiten dat binnen was. Er stond een bloempot in het gras. Ik strekte mijn rug en sloeg mijn benen over elkaar. Mijn ruggengraat kraakte. Ik bekeek het omslag van het geschenk waar ik zo lang op had moeten wachten. Een oog. Een jaartal. Het boek was dik. Het zou wel even duren voordat ik het uit had. Ik was niet zo’n lezer. Eric wel. Het handgeschreven briefje stak eruit. Wat ging er zo? Ik wilde het boek net openslaan toen een gedaante in het kunstmatige licht stapte.

‘Wat lees je, broeder?’

Ik keek op. Henryk. Hij knikte naar het boek.

‘Weet ik niet. Het is een cadeau van mijn broer. Voor mijn verjaardag. Ik kreeg het gisteren. Ik moet nog beginnen.’ Ik hief het boek op en liet het glanzende omslag zien.

‘Eng’, zei Henryk. ‘Dat oog. En het lijkt oud.’

‘Ja’, beaamde ik, met mijn vinger tikkend op het jaartal op het omslag.

‘Welke broeder heeft het je cadeau gedaan?’

‘Geen. Het is van mijn broer. Mijn natuurlijke broer. Hij leeft in Koepel 7’, voegde ik er ter verduidelijking aan toe.

‘Ah.’ Henryk probeerde begripvol te klinken, maar er viel een schaduw over zijn gezicht bij het horen van het koepelnummer. ‘Wanneer zei je dat je jarig was?’

‘Februari.’ Het had ze bijna vier maanden gekost om het boek bij me te bezorgen. Eric en ik waren gescheiden. Communicatie tussen Koepels was stroperig. Op zijn best.

‘Dikke stront in een trechter’, zuchtte Henryk. ‘Hoe oud ben je geworden, broeder?’

‘Zesendertig.’ Ik keek omhoog. ‘Ik wou dat ik naar buiten kon.’

Henryk schudde zijn hoofd en lachte meelijvol. ‘Dan sterf je. De gassen.’

‘Ik weet het. Maar toch … ik wou dat ik naar buiten kon.’

‘Niks aan te doen, broeder. Zo hebben ze het ingericht. Zo houden ze ons klein.’ Henryk volgde mijn blik en observeerde de dikke groene lucht achter het glas. ‘Heb je zin in een potje klaverjassen? Vlad en Hans doen mee, maar Guy is weg, dus we komen iemand tekort.’

Ik wilde liever lezen, maar ik hield mijn boek dicht. Ik wilde liever alleen zijn, maar ik ging mee. Ik wilde dat ik naar buiten kon, maar ik bleef binnen.

Zo gaat het.
 
Buiten de koepel stormde het. Dikke, groene druppels tikten tegen het glas. Zo nu en dan klonk een donder. Atoomstorm. Wij zaten binnen. Veilig. Op de bloemen in de potten na waren we de enige levende wezens in de eetzaal. Vlad knikte naar de klok aan de muur. De grote wijzer was de dertig gepasseerd. ‘We kunnen nog net een potje spelen voor de lunch.’

‘Ik moet je waarschuwen’, zei ik. ‘Erg goed ben ik niet.’

Henryk haalde zijn schouders op. ‘Geeft niks, broeder. Dat was Guy ook niet. Hij speelde als een Rus in 2022.’

Mijn ogen schoten van Henryk naar Vlad, die zijn hoofd schudde en met zijn ogen rolde.

‘Zo roekeloos?’ vroeg ik. Ongemakkelijk schoof ik heen en weer. Gniffelde zenuwachtig. Ik keek om me heen en stelde opgelucht vast dat er niemand in de zaal was. Zulke grappen maakte je niet. Zo grof. Maar Henryk zei wel vaker van dat soort dingen. ‘Waar is Guy eigenlijk?’

‘Koepel 18’, mompelde Vlad. ‘De mazzelaar.’

Een tinteling prikkelde mijn kruis. Ik schoof heen en weer op mijn stoel en probeerde mijn opwinding te verbloemen door te fluiten. ‘De vrouwenkoepel. Dus hij is één van de dertig.’

Iedere maand werden de inwoners van onze Koepel onderworpen aan vruchtbaarheidtests. Een arts verwees ons naar een kamertje vol met plaatjes van vrouwen. Daar moesten we blijven totdat we sperma in een buisje hadden gedeponeerd. En een paar keer werden dertig van ons afgevaardigd naar Koepel 30. Daar ontmoetten ze vrouwen. Echte vrouwen. Geen plaatjes. Ze hadden een uur om elkaar te leren kennen. En nog eens een uur om te doen waarvoor ze samengebracht waren. Daarna werden de mannen tijdelijk ondergebracht in een andere Koepel, om bij te komen. Drie maanden later keerden ze terug. En weer zes maanden later werden hun kinderen geboren. Ze zouden ze nooit zien. Zo ging het. In een goed jaar kwamen er tien kinderen bij. In een slecht jaar nul. Zo werd de toekomst van de mensheid geborgd. Zo ging het.

‘Kom op, broeder. Delen!’

Ik wilde dat ik niet was ingegaan op de uitnodiging om te klaverjassen. Ik wilde dat ik naar buiten kon. Mijn gedachten dwaalden af naar vroeger. Ik dacht aan Eric. Mijn broer. Mijn natuurlijke broer. Ik dacht aan de tuin waarin we samen voetbalden. Het was een echte tuin. Met echt gras dat groeide door echte zonnestralen en echte regenval. We gebruikten twee bomen als doelpalen. Er zaten insecten op de stam en vogels in de takken. Toen letten we daar niet op. Maar terugkijkend was het bijzonder. Toen waren we alleen maar bezig met akka’s en panna’s. Proberen om Ronaldinho na te doen. Of Messi. Maar dat lukte nooit. Ik kwam niet verder dan de pirouette van Zidane. Geleerd via YouTube-filmpjes. Eric kon een mooie akka: buitenkantvoet en dan in een beweging de bal met de binnenkant doorslepen. Hij was een millenniumkind. Geboren in het jaar 2000. Al begon de jaartelling in 2022 weer op nul.

‘Ja, broeder’, voegde Vlad eraan toe. ‘Het is geen mikado! Je lijkt wel zo’n spleetoog in Koepel 39!’

Ik ontwaakte uit mijn gedachten. Schoof de pot met bloemen aan de kant om ruimte te maken, schudde, deelde en draaide troef.

‘Harten is troef.’

‘Mooi zo’, zei Henryk met een stalen gezicht.

‘Je bluft.’

‘Misschien. Misschien niet.’ Henryk ging rechtop zitten.

Een enorme donderslag. Direct opgevolgd door een heldere flits.

Ik schrok. Keek omhoog.

‘Maak je niet druk, broeder. We zitten veilig in de koepel.’

‘Het is geen koepel’, zuchtte Henryk. ‘Het is een bubbel.’

Niet veel later kondigde een mechanisch gezoem de lunch aan. De wijzers van de klok kusten elkaar. Twaalf uur. We waren halverwege ons spel. De stand was gelijk. We aten een worstenbroodje.

Zo gaat het.

_____

Werk.

Mijn armen wogen zwaarder met iedere trui die ik vouwde. Ik verveelde me. Wilde het boek lezen dat ik van Eric gekregen had. Dacht aan dat briefje dat erbij zat. Wat ging er zo? Ik wierp een blik op het dak van de koepel. Het glas was wazig. Donkergroene smurrie droop omlaag. Het regende. Atoomregen. Dood uit een wolk. Ik was blij dat ik binnen was. Ik keek naar de klok. Kwart voor twaalf. Bijna lunchtijd.
Vlad kwam. Hij duwde een kar met pasgemaakte truien voort. De laatste lading die gevouwen moest worden. Zo ging het. In onze Koepel werden truien gemaakt. Een andere Koepel zorgde voor pantalons en verderop werd het ondergoed gemaakt. Brood kwam uit Koepel 23. Water uit Koepel 16. Zo ging het.
Vlad parkeerde de kar naast de vouwtafel. Op iedere hoek van de tafel stond een bloempot. ‘Heb je het gehoord?’ vroeg hij.

Ik schudde mijn hoofd. Ik had niets gehoord.

‘Henryk is vanochtend overgeplaatst.’

‘Oh.’ Ik was niet verbaasd. Ik had mijn kamergenoot de laatste tijd steeds vaker betrapt op vreemd gedrag. Voor het slapengaan hield hij hele redes tegen het plafond van onze kamer vol met vragen die begonnen met waarom. En dat was nooit goed. Waarom zijn we hier? Waarom zijn zij daar? Waarom smaakt het vlees zoals het smaakt? Wat doen ze met de doden? En dan die grap over de oude tijd. ‘Rus uit 2022.’ Wie deed zoiets?

Vlad pakte een trui uit de kar en sloeg een mouw dubbel.

‘Wat doe je nou?’ vroeg ik. ‘Dat is mijn taak. Je hoeft me niet te helpen.’

Vlad knikte plichtbewust en stapte weg. Terwijl ik vouwde, wachtte hij, zijn handen op zijn rug en zijn schouders omlaag hangend totdat de zoemer ging.

‘Kom’, zei Vlad en ik kwam.

We begaven ons richting de eetzaal en aten een worstenbroodje.

Zo gaat het.

_____
   
Ik lag in bed. Mijn stapelbed. Het was fijn om de kamer voor mezelf te hebben, maar ergens voelde het leeg. Die leegte deed me denken aan vroeger.

Aan Eric.

In Jaar 1, toen de bommenregen stopte en de lucht donkergroen kleurde, hield het geweld aan. Een oorlog eindigt niet met een vredesverklaring. Overlevenden clusterden samen in clans. De clans die toegang hadden tot technologie werden groot. En gevaarlijk. Het waren net bijen, zwermend van bloem naar bloem. Al namen ze levens in plaats van stuifmeel en zaaiden ze dood in plaats van groei. In Jaar 2, toen het geweld zijn piek bereikte, sloten de leiders van de grootste clans, CapHyve, in wat ooit de Verenigde Staten van Amerika was, en VOLT23, dat het voormalige EU-blok representeerde, een overeenkomst in het belang van het voortbestaan van de mensheid. In Jaar 3 werd begonnen met de bouw van Koepels. Op iedere nog leefbare plek in de wereld. Om geweld voorgoed te beëindigen. Toen ze klaar waren, in Jaar 5, werden de overlevenden ingedeeld in groepen. Zwarten en witten werden het eerst gescheiden. Geweld bleef. Mannen en vrouwen volgden. Geweld bleef. Toen werden religies gescheiden. Daarna politieke overtuigingen. Stedelingen en plattelandslui. Slimmen en dommen. Ik werd als mannelijk, atheïstisch, socialistisch, wit lid van VOLT23 met een IQ van 98 samen met drieduizend negenhonderdzevenenzestig soortgelijken ingedeeld in Koepel 19. Coördinaten: 52.4338° N, 6.8847° E. Een voormalige heide in een klein natuurgebied in een Nederlandse regio die ooit Twente heette, maar daar was weinig meer van over in Jaar 5. Eric werd ingedeeld in Koepel 7, als mannelijk, atheïstisch, kapitalistisch, wit lid van VOLT23 met een IQ van 95, samen met zevenduizenddertig soortgelijken. Coördinaten: 50.1109° N, 8.6821° E. Dat was meer dan zes jaar geleden. We hadden elkaar nooit meer gezien en, op een paar brieven die verzonden werden op verjaardagen na, ook geen woorden gewisseld.

Eric.

Ik miste hem. Zijn gezicht dat altijd vrolijk leek door de omhoog krullende lippen. Zijn stem die me zelfs tijdens de grootste bommenregen nog kalmeerde. Zijn sterke armen die zo vaak om mijn schouders sloegen als ik ineengekrompen op de koude grond van de schuilkelder zat.

Eric.

Ik knipte de lamp op mijn nachtkastje aan. Ik pakte het cadeau. Dat dikke boek. Het waakzame oog op het omslag. Het jaartal erboven. Zestien jaar voor de geboorte van Eric. Vijftien jaar voor mijn geboorte. Ik sloeg het open. Voor het eerst. Het handgeschreven briefje van Eric viel eruit. Ik hield het in het licht en knipperde verbaasd.

Onder de woorden ZO GAAT HET was een minuscule potloodtekening gemaakt en weer weggegumd. Maar in het licht van het nachtlampje was het reliëf goed zichtbaar.
 
Ik begreep het niet. Sloeg het boek open. Bladerde wat. Fronste. Zuchtte geërgerd. Bladerde verder, papier verfrommelend met iedere nieuwe pagina die ik omsloeg. Mijn ademhaling werd luider, een ader klopte op mijn slaap. Ik beet mijn tanden op elkaar en snoof.

Eric.

Ik smeet het boek weg.

Het was waardeloos.

Een slechte grap. Of erger nog: een respectloze belediging!

‘Klootzak!’ foeterde ik.

Meer dan de helft van vrijwel iedere bladzijde was met een dikke viltstift doorgestreept. Fucking Eric; hij was geen spat veranderd; was nog steeds de belerende betweter die zijn wereldbeeld aan me opdrong; was nog steeds een arrogante etterbak die dacht dat hij het allemaal beter begreep. Geen wonder dat hij in Koepel 7 geplaatst was …

Eric.

… die rechtse zak!

Ik was blij dat ik hem nooit meer hoefde te zien. En ik hoefde ook niks meer van hem te hebben. Volgend jaar zou ik zijn cadeau direct bij het vuil flikkeren. Nog beter: ik zou hem geen brief meer sturen. Laat hem lekker sterven in dat kapitalistische hol van een Koepel 7!

Ik reikte naar de schakelaar van mijn nachtlamp. In mijn woede stootten mijn vingers tegen de bloempot die ernaast stond. Die viel met een klap op de grond. De pot brak. Zand spreidde zich uit over het beton. De bloem lag op zijn zij, maar was intact, van de wortels tot de stempel met dat vreemde zwarte bolletje eraan.

Zo gaat het.
 
_____

Werk.

De zoemer ging.

Ik stopte met vouwen.

Lunch.

Worstenbroodje.

Het regende. Donkergroene smurrie. Maar toch wilde ik dat ik naar buiten kon. Ik bestudeerde mijn maal: het bruinglanzende deeg dat om de worst gevouwen zat. Ineens moest ik aan Henryk denken. Henryk en zijn rare vragen. Waar zouden de varkens leven voordat ze in deeg gerold werden? En wat zouden ze doen als de dieren geslacht waren? Zouden ze de karkassen buiten deponeren? En over karkassen gesproken, wat gebeurde er met overleden mensen? Werden die ook achtergelaten in de toxische wereld buiten de Koepels? Zou de bodem van de buitenwereld bezaaid liggen met door gassen aangevreten lichamen van mensen en vee? Zouden ze mij, wanneer ik sterven zou, begraven? Wat deden ze met de doden?
Ik kon er beter niet aan denken. Straks floepte ik er nog iets stoms uit. Kijk wat er met die arme Henryk gebeurd was, overgeplaatst vanwege rare vragen en een domme grap. Ik hoorde het hem nog zo zeggen: ‘Wat doen ze met de doden?’ En weg was ‘ie. Nee, ik kon beter doen wat de rest deed.
Ik keek op naar het dak van de Koepel. Groene smurrie. Een wolkendeken van giftige gassen. Ik was blij dat ik binnen was. Maar toch kreeg ik die gedachte niet uit mijn hoofd: wat deden ze met de doden?

Ik nam een hap.

De worst smaakte heerlijk.

Zo gaat het.