Historie

Over de Aa’s van Ahaus en Almelo

Errik Buursink 22 maart 2021, 15:51

Over de Aa’s van Ahaus en Almelo


In tijden van lockdown is er rust en dan komt men tot nieuwe inzichten. Zoals over een mogelijk verband tussen de riviertjes die door de steden Almelo en Ahaus lopen. Twee Aa’s op slechts 30 kilometer afstand van elkaar. Toeval? Errik Buursink denkt van niet. En terloops verandert dat zijn denken over zijn geboortestreek.

Als kind koesterde ik een grote fascinatie voor de geografie van Twente. Speciaal het watersysteem had mijn aandacht. De riviertjes Dinkel, Buurserbeek, Regge en Vecht, die Twente insluiten en waarvan het donkere water vanuit Westfalen ons land binnen kolkt. De beken die zich vanaf de stuwwal omlaag storten, zich in de kom van Almelo verzamelen om rustig richting Regge te stromen. Omdat wij veel in Buurse kwamen was mijn liefde voor de Buurserbeek het grootst. Een echt Twents riviertje, dat voorbij de Haarmühle als een bergriviertje over een Wellenkalkplateau kabbelt en zich daarna slingerend tussen de Harmolenbulten een weg zoekt. Eigenlijk het mooiste riviertje van de streek. Tot Buurse. Want daarna gebeurt er iets geks met de Buurserbeek.

Terwijl de Dinkel en de Regge zich aan alle beekregels houden, door een duidelijk herkenbaar beekdal lopen, voor zover niet gekanaliseerd met mooie slingers, volgt de Buurserbeek vanaf Buurse een vreemde, rechte loop dwars door zandruggen tot er voor Haaksbergen weer iets van normaliteit ontstaat. Daarna loopt de beek opnieuw op een onnatuurlijke wijze door het Lankheet om gevangen tussen kaden op Diepenheim aan te koersen. Voorbij Diepenheim verandert de naam van de Buurserbeek in Schipbeek en is het riviertje helemaal niet meer van een kunstmatig kanaal te onderscheiden. De relatie met het omliggende landschap, zo duidelijk bij de Dinkel en de Regge, maar ook bij kleinere beken als de Hagmolenbeek, is er niet. Natuurlijk als gevolg van de kanalisatie, dacht ik. Die Cornelis Lely had toch wel vreselijk huisgehouden.

Vijfentwintig jaar later vraag ik me af waarom het voor mij zo belangrijk was dat de Buurserbeek een natuurlijke waterloop was. Waarom ik eigenlijk een beetje teleurgesteld was in mijn favoriete riviertje, dat zo veelbelovend (over Wellenkalk uit het Trias!) ons land binnen stroomt, om daarna in een afwateringskanaal te veranderen. Het had te maken met mijn idee van Twente. Een idee dat ik opgedaan had uit streekboeken en uit historische kaarten. Namelijk dat Twente in tegenstelling tot het westen des lands iets eeuwigs en gegronds had. Een onveranderlijk en onverzettelijk karakter had. Dat contrasteerde en misschien zelfs wel positief afstak tegen het westen, waar alles altijd maar veranderde. Dat veenmoeras zonder vastigheid.

Intussen is mij duidelijk geworden dat dit beeld van Twente nodig bijstelling behoeft. In mijn hoofd en wellicht in dat van wel meer Twentenaren, maar zeker ook in de literatuur.
Historische sluimer

Wie in de atlassen van Bos de kaarten bekijkt waarop te zien is hoe Nederland er in de middeleeuwen of de oudheid uitzag valt altijd een ding op: het westen van ons land is enorm veranderd. De loop van rivieren is gewijzigd, de kustlijn verschoven, meren zijn gevormd en weer ingepolderd, eilanden verplaatst, hele binnenzeeën ontstaan en verdwenen. In schril contrast daarmee staat het oosten van het land. Voorspelbaar banen de riviertjes vanuit Duitsland zich een baan naar de IJssel. Stuwwallen liggen al tienduizend jaren tergend langzaam te eroderen. Dekzand stuift wat heen en weer. Het beeld is volkomen statisch. En de boodschap lijkt haast wel dat we voor actie en dynamiek in het westen moeten zijn, terwijl het oosten in een eeuwige geografische, en ook historische, sluimer verkeert.
In 2019 publiceerde uitgeverij Noordhof een speciale editie van de Bosatlas. In de Bosatlas van Nederland staat een schat aan thematische kaarten, waaronder een groot aantal gewijd aan de geschiedenis van ons land. Vanaf de kaarten die de Romeinse tijd (5- v.Chr - 400 n.Chr) behandelen zijn deze zodanig gedetailleerd dat ze voor lokale historici interessant worden. Twentenaren kunnen tevreden zijn. De Tubanten en Chamaven, die onze streken rond het begin van de jaartelling bevolkten, staan op de kaart. En ze leefden volgens de Bosatlas inderdaad tussen de twee riviertjes Regge en Dinkel. Maar schijnbaar ook langs de Schipbeek en Berkel, die beiden afwaterden op de IJssel. Dat die IJssel een deels gegraven rivier is, bestaande uit door de Drususgracht verbonden waterlopen, staat op de kaart. Er staan wel meer waterwerken op de kaart. De Romeinse ingenieurs hielden zich al eeuwen voor de Hollanders bezig met waterwerken in de Rijndelta.
Maar het vreemde is dat rond de jaartelling de Schipbeek en de Berkel in deze vorm nog helemaal niet bestonden. De kaarten in de Bosatlas bevestigen een historisch vals beeld van historisch-geografische inertie en daarmee impliciet ook van historische stilstand. Hydrologen en historisch-geografen weten al lang dat het Twentse riviersysteem nauwelijks nog natuurlijk is. Maar in welke mate en hoe de mens in de loop der eeuwen ingegrepen heeft blijft zelfs voor de grootste autoriteiten nog een bron van verwarring.
De Oortjessluis

Aan het begin van de eerste corona lockdown werd ik in mijn Amsterdamse appartement overvallen door een vorm van heimwee, die wel heel specifiek moet zijn voor provinciaalse bannelingen. Het betrof in mijn geval een heen en weer slingeren tussen enerzijds een diep gevoeld verlangen naar kale, knoestige eikenbomen, naar een weerzien met het Enschedese Stationsplein zelfs, en anderzijds de wetenschap dat mijn eigenlijke leven zich onherroepelijk 150 kilometer westwaarts heeft verplaatst. Hoe dan ook deed ze me grijpen naar de Grote Historische Atlas van Oost-Nederland, met al die prachtige 1:50.000 stafkaarten uit de jaren 1830-1855. Ik vond troost in mijn oude fascinatie voor het Twentse bekensysteem. En al mijmerend boven die kaarten kwam bij mij de vraag op of het toeval is dat het riviertje dat Almelo doorsnijdt de naam Aa draagt, net als de Duitse bovenloop van de Buurserbeek.
Tijdens mijn studie Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam volgde ik het bijvak Waterstaatsgeschiedenis, dat door de aimabele bijzonder-hoogleraar Gerard van de Ven werd gegeven. Wij deelden een afkeer van Harry Mulisch’ De ontdekking van de hemel en een fascinatie voor obscure historisch-geografische weetjes. Het was in zijn standaardwerk Leefbaar Laagland dat ik destijds voor het eerst las over de Oortjessluis in de Buurserbeek. Van de Ven beschrijft dit waterbouwwerk als onderdeel van een afvloeiingskanaal tussen de Buurserbeek en de Boekelerbeek, dat in geval van hoogwater de benedenloop van de Buurserbeek ontlastte. Het was als onderdeel van de eerste waterbouwkundige ‘verbetering’ van de beek in 1895 aangelegd en werd, nadat de benedenloop ingrijpend aangepakt was, in 1937 afgesloten. De restanten van het kanaal kun je nog zien langs de Meddelerweg, net ten noorden van de Oortjesbrug.
Maar dat dit afvoerkanaal grofweg een historische situatie herstelde was Van de Ven schijnbaar onbekend. Dat gold evenzeer voor streekautoriteit Adriaan Buter, die in zijn boek Regge en Dinkel in de inleiding al schrijft dat de Buurserbeek gerekend moet worden tot de bovenloop van de Regge, aangezien deze ooit ten zuiden van Diepenheim in de Poelsbeek en daarna de Regge stroomde. Toch kan een blik op de bodemkaart van Nederland en de manier waarop de Buurserbeek zich ten noordwesten van Buurse kunstmatig een weg door een zandrug baant maar tot een conclusie leiden: de Buurserbeek liep ooit vanaf de bocht tussen de Bosbrug en de Morsbrug richting het noordwesten en vormde de bovenloop van de Rutbeek en de Boekelerbeek, om via Twickel, Azelo en Zenderen Almelo te bereiken. Dat betekent dat het feit dat de Ahauser/Alstätter Aa en de Almelose Aa dezelfde naam hebben geen toeval is, maar dat ze ooit onderdeel van een en dezelfde rivier waren.
Doorgravingen

De doorgraving van de zandrug bij Buurse was onderdeel van een hele serie werken tussen Buurse en Deventer, die uiteindelijk het hele rivier- en bekensysteem op de grens van Overijssel en Gelderland overhoop trok. De waterstaatkundige situatie op die grens is altijd diffuus is geweest, de stroomgebieden van de Slinge, Berkel, Regge en Markelosebeek vloeiden ten noorden van Borculo in tijden van hoogwater – dat betekent hele natte seizoenen lang – min of meer in elkaar over. Maar de hoofdstroom van de Berkel liep tot de doorgraving bij Borculo rond 1250 via Neede en de Boven-Regge naar Rijssen. De Berkel vormde dus de bovenloop van de Regge, en deze rivier moet dan ook een aanzienlijk groter debiet hebben gehad. Geen wonder dat in de vroege middeleeuwen Rijssen de hoofdplaats van Twente was. Het kasteel van de Twentse graven bewaakte een oversteek in de grootste rivier van de streek.
Al die doorgravingen, waarbij de Berkel richting Zutphen geleid werd en de Buurserbeek/Schipbeek richting Deventer, waren bedoeld om deze IJsselsteden een waterverbinding te geven met het achterland. Als zodanig hebben ze ook lange tijd gefunctioneerd. Wat de gevolgen geweest zijn voor de afgesneden benedenlopen richting Twente laat zich raden, al zijn er bij mijn weten weinig historische bronnen over. Watermolens verloren een deel van hun wateraanvoer, scheepvaart op de Regge werd nagenoeg onmogelijk. De machteloze woede van mulders langs de Oelerbeek moet groot geweest zijn. Tegelijk werden de overstromingen in de broeklanden tussen Borculo, Gelselaar en Lochem endemisch. Uiteindelijk is ingrijpende kanalisatie van zowel de Schipbeek als de Berkel nodig geweest om daar een eind aan te maken.
Moderniteit
De schaarste aan historische bronnen over al deze waterwerken is spijtig. Want juist uit de processen die men elkaar aandeed, klachtenbrieven aan landsheren, keuren en rechten, komt gewoonlijk een levendig beeld van een samenleving naar voren. En zeker is dat eruit zou blijken dat Twente geen geïsoleerde landstreek was, maar onderdeel van grote ontwikkelingen. Een speler zelfs. De expansie van handelsnetwerken, de strijd om de macht tussen landsheren en lokale edelen, de stedenstichtingen, de groeiende behoefte aan rechtszekerheid bij boeren en burgers. De ingrijpende wijzigingen in de natuurlijke omgeving. Allemaal zijn ze onderdeel van het ontstaan van het moderne Europa. Die moderniteit is Twente niet overkomen. Bij het maken ervan zijn de inwoners zelf nauw betrokken geweest. Al in de middeleeuwen.
Ik belandde vorig jaar zomer fietsend met mijn vader in het Buurserveld en kon hem vanaf de Rietbrugweg het oude beekdal aanwijzen. Er moeten in het bos ten zuiden van het Erve Leppink zeker meer restanten van de oude loop van de Aa te vinden zijn. Waarschijnlijk in de vorm van een rijkere vegetatie op de natte beekdalgrond, gelegen tussen de dichtgegroeide heidevelden. Misschien zelfs een nauwelijks nog zichtbare beekloop. Volgende keer gaan de kaplaarzen mee.