Kort verhaal
Gewonnen, maar niet verdiend
Een rookpluim steeg op in Madison Square Park, woei richting een beukenboom en voorzag de kale takken van een grijze jas. Als de beuk ruiken kon, dan had het kurkuma, kardemom, komijn en een vleugje koriander uit de koude winterlucht gesnoven, want niet ver bij de boom vandaan stond een klein wagentje waarin een oude man kip, groenten en rijst omgeschepte. Voorbijgangers die honger hadden, sloten aan in de lange slurf van mensen die zich naar het wagentje slingerde en voorbijgangers die geen honger hadden, trokken hun sjaals strakker aan en keken met jaloerse blikken naar de oude man die boven de warme grillplaat hing. Tegenover de ingang van het park stond een kerstman die geld ophaalde voor het goede doel en met een bel in zijn hand vroeg om een kleinigheid. Ook hij keek zo nu en dan snakkend naar de kar.
Het sneeuwde toen Sahil de grillplaat uitzette. Het was drie uur ’s middags. Uitverkocht: alle rijst, kip en groenten waren opgebakken en in plastic bakjes geschept. De kassa zat vol met losse dollars. Het was tijd om de wagen te stallen en naar huis te gaan zodat hij de gerechten voor morgen kon klaarmaken.
De Indiër haalde zijn jas van een haakje in de wagen en trok de rits tot bovenaan dicht. Hij sloot de wagen en duwde het richting de uitgang van het park. De wielen piepten en de assen kraakten, maar Sahil maakte zich er niet druk om. Zolang de grillplaat maar werkte, dat was het belangrijkste.
Het stoplicht was rood. Sneeuw daalde op hem neer en kuste zijn wangen. Een rode bus met toeristen reed over Fifth Avenue naar het zuiden langs het Flatiron Building. Het bouwwerk kende geen tierelantijnen, steeg geen honderden meters de hemel in. Het was zijn favoriete gebouw: uitblinkend in eenvoud.
‘Een kleinigheid voor het goede doel, beste vriend?’ De kerstman klingelde met zijn bel en knikte naar de emmer die voor hem stond.
Sahil hoopte dat zijn glimlach vriendelijk oogde. ‘Vandaag niet.’
‘Ach toe! Je hebt veel verdiend vandaag. De rij bij je wagen was op een gegeven moment twintig meter lang.’ Bij wijze van aanmoediging klingelde hij tweemaal met zijn bel.
De kerstman had gelijk: Sahil had veel verdiend ... maar hij had een dochter. En ze was slim. Slim genoeg zelfs om naar New York University te gaan. NYU. Misschien. Als ze er hard genoeg voor werkte. NYU. Hij had veel verdiend vandaag... maar niet genoeg.
‘Een kleinigheid is alles waar ik om vraag. Doe het voor die arme sloebers die met Kerst in de kou slapen.’
Sahil haalde zijn schouder op en duwde zijn wagen naar de overkant van de straat.
‘Stomme egoïst!’ bromde de kerstman hem na.
Welkom in New York City.
Een kwartier later drukte Sahil op de bel van een parkeergarage. De intercom zoemde een paar tellen voordat een stem hem verveeld toesprak.
‘Wie?’
‘Hey Marc. Sahil hier. Ik kom mijn wagen terugbrengen.’
Het rolluik schoof krakend omhoog. Sahil wachtte tot het helemaal verdwenen was en verzekerde zichzelf ervan dat het niet terugviel. Het luik was oud en slecht onderhouden. De rubberen rand die de onderste van de metalen platen afdekte, was op meer plekken versleten dan intact. Hij vond zichzelf te jong om gescalpeerd te worden.
‘Goeie dag gehad?’ vroeg Sahil aan de deurwaarder van de garage toen hij zijn wagen langs het kleine kantoortje rolde.
Geen antwoord. Marc knikte niet en keek niet op.
Niet dat het hem boeide; Sahil had geen reactie verwacht. Zijn relatie met Marc ging al minstens tien jaar terug en was sinds de eerste dag niet veranderd. Het was een simpele verhouding. De eÌeÌn drukte op een knop buiten, de ander op een knop binnen. Dat was alles en dat was genoeg.
Het was donker. Drie tl-buizen flikkerden en slechts een handvol deden hun werk zonder tegen te sputteren. De opslaghal oneindig. Tot zijn genoegen stelde Sahil vast dat zijn vaste plaats in eÌeÌn van de hoeken van de garage nog onbezet was. Veel van zijn collega’s die elders in de stad voedsel verkochten waren nog niet klaar met hun werkdag, maar toch waren veel plaatsten bezet. Het grootste deel van de wagens, moest nog opgehaald worden. Dat waren de wagens van de nacht. De NUTS FOR NUTS karretjes die onder de brug voor Grand Central uitgestald werden, de hotdogkraampjes die bij Bryant Park stonden en de halalwagens die de hongerige, dronken studenten bij Union Square hun laatste maal verschaften voordat ze de volgende ochtend met pijn in hun hoofden en rommelige buiken wakker werden en kreunend boven hun toiletten de consumptie van de avond ervoor terug de buitenwereld in stortten.
‘Jij bent vroeg klaar vandaag.’
Sahil draaide zich om. Bekeek wie hem toesprak. Een zwarte man met een kromme rug. Hij droeg een donker bomberjack en werd van achteren belicht door een slecht werkende tl-buis, waardoor het leek alsof hij op het podium van een tweederangs theater stond.
‘Mensen eten meer in de winter’, antwoordde Sahil. ‘Hoe is het met je, Abu?’
‘Slechter dan gisteren en minder slecht dan morgen.’ De donkere man hinkte naar zijn kar, een wagen van waaruit hij de zoete nootjes verkocht waar zoveel mensen verknocht aan waren. Abu was nog geen zestig, maar liep slechter dan de gemiddelde bejaardenhuisbewoner.
‘Hoe gaat het met de nootjes in deze koude maanden?’
Abu haalde zijn schouders op. 'Amandelen en pinda’s hebben het niet koud of warm.’
Sahil grinnikte. ‘En de verkoop?’
‘Minder slecht dan tijdens de herfst en slechter dan tijdens de zomer.’
Sahil knikte. ‘Zonder klanten geen omzet.’ Hij sloot zijn eigen wagen zorgvuldig af. ‘Verkoop ze, Abu. Leuk je even gesproken te hebben.’ Hij meende het, want hoewel ze hetzelfde beroep uitoefenden, waren ze in feite geen collega’s. In New York was het ieder voor zich.
‘Wacht even.’ Abu kuchte. ‘Ik moet je om een gunst vragen.’
Sahil bleef even stil, maar knikte uiteindelijk.
‘Kun jij vanavond mijn wagen terugbrengen naar de garage?’
‘Ik woon in New Jersey, Abu.’
‘Dat weet ik, maar ik zou het je niet vragen als het niet belangrijk was.’
‘Kan niemand anders je helpen? Iemand die in de stad woont, een vriend of een broer?’
‘Ik heb geen vrienden of broers.’
Sahil zuchtte. ‘Waarom kun je de kar niet zelf terugbrengen?’
Abu keek vluchtig over zijn schouder. ‘Dat ... kan ik niet zeggen.’
Sahil twijfelde. Hij trachtte de wereldkaart aan rimpels die over het gezicht van Abu liep te lezen, maar werd er niet wijzer van. Na een aantal tellen slaakte hij een luide zucht. ‘Goed dan.’
Abu klonk opgelucht. ‘Ik sta in Battery Park, recht voor de terminal van de Staten Island Ferry.’
‘Hoe laat?’
‘Kwart voor twaalf.’
‘Zo laat?! Kan het niet eerder?’
‘Ik ben bang van niet.’
‘Wat schuift het?’ vroeg Sahil en toen Abu fronste vervolgde hij: ‘Voor wat hoort wat, Abu. Als je wilt dat ik je help moet er iets tegenover staan.’
‘Tweehonderd?’
Te weinig. Het schoolgeld op NYU liep makkelijk op tot zeventigduizend dollar per jaar. Toch zei hij zuchtend: ‘Goed dan.’ Alle beetjes helpen. Hij draaide zich om en liep naar de uitgang. Marc kwam zijn kantoor uit en Sahil passeerde hem zonder hem aan te kijken. Als hij zijn blik die van de beveiliger wel gekruist had, dan had hij wellicht het vuur in zijn ogen gezien.
‘Tot vanavond en ... bedankt’, galmde het van achteren uit de mond van Abu.
Toen Sahil de buitenlucht instapte hoorde hij dat Marc en Abu in gesprek waren. Iemand vloekte en werd sussend toegesproken. Blijkbaar was er toch iemand die meer dan een paar woorden wisselde met de beveiliger.
Om half twaalf wandelde Sahil over Broadway in de richting van Bowling Green. De wind woei recht in zijn gezicht. Het was gestopt met sneeuwen, maar vlokken stoven op van de hopen langs de weg. Precies om kwart voor twaalf, beëindigde Sahil zijn tocht bij een klein kraampje dat rook naar zoethout, amandelen en karamel waarachter een man met een krom postuur stond.
‘Goedenavond, Abu’, zei Sahil rustig. Hij klopte met zijn trouwring op het metaal van het karretje om de aandacht van zijn collega te trekken.
Abu draaide zich nerveus om. ‘Oh, ben jij het. Je bent precies op tijd. Het is kwart voor twaalf.’ Hij klopte op zijn jas om te controleren of iets er nog was. Vervolgens ritste hij het open.
Sahils kaken vielen van elkaar van verbazing bij het zien van de kledij die Abu droeg. ‘Een overhemd? En een das?’
Abu gromde, haalde een sleutel uit zijn binnenzak en ritste zijn jas snel weer dicht.
Sahil hield zijn gezicht met moeite in een plooi. Een deel van hem wilde zijn collega plagen met het feit dat hij een date had, maar zijn inlevingsvermogen weerhield hem daarvan. Dat, en het feit dat hij lang geleden geleerd dat men zich in de Verenigde Staten niet bemoeide met andermans zaken.
‘Hier’, bromde Abu. ‘Leg hem maar op eÌeÌn van de achterwielen als je de kar op slot hebt gedaan.’
‘Het geld ...’ begon Sahil.
‘Ligt in de kassa.’ De notenverkoper wierp een fronsende blik op zijn horloge. ‘Ik moet gaan. Bedankt voor je hulp.’
‘Geen probleem, Abu ... en veel plezier’, voegde Sahil er met een mysterieuze knipoog aan toe.
Abu leek verward. Zonder nog een woord te zeggen strompelde de nootjesverkoper weg in de richting van de terminal die toegang verschafte tot de enorme, oranje veerboot die ieder half uur naar Staten Island voer. Vijf minuten later klonk er een luidde boottoeter door de nacht. Het geluid was laag, diep en treurig. Sahil dacht aan Abu en zijn date. Waarom zou hij er zo mysterieus over doen?
Een stem sleurde de Indiër weg uit zijn gedachten. ‘Mag ik een bakje zoete amandelen?’ Een jongedame stond bibberend voor zijn wagen.
‘Sorry?’ brabbelde Sahil.
‘Een bakje amandelen, graag. Warm als het kan.’
Sahil richtte zijn blik op de kar en zag dat de bakken met nootjes afgesloten waren en dat de plaat die de nootjes opwarmde brandschoon was. ‘Het spijt me, maar ik ben gesloten.’
‘Maar uw lichtje brandt nog.’ ‘De plaat is uit.’
‘Koude nootjes zijn ook goed.’ ‘Sorry, ik ben gesloten.’ ‘Maar –’
‘Ik kan er niks aan doen.’
Het meisje klakte met haar tong. ‘Jullie sloebers zijn bang voor de winst.’
‘Het spijt me. Een fijne avond nog.’
Het meisje schudde haar hoofd en keek hem lang en verwaand aan, alsof ze de situatie met haar blik veranderen kon, voordat ze over de besneeuwde stoep wegliep en verdween in het gat dat naar de metro leidde.
De terugtocht naar de garage was nat en koud. Het kostte hem twee uur, omdat hij telkens weg slipte in de sneeuw. Abu’s wagen was niet gemaakt voor winterweer. Toen Sahil uiteindelijk bij de parkeergarage aankwam, drukte hij bibberend op de bel.
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
Sahil belde nogmaals aan. Opnieuw kwam er geen reactie van de andere kant van het rolluik. Hij klakte geërgerd met zijn tong en drukte voor de derde keer op het verweerde zwarte knopje. Hij spitste zijn oren en luisterde aandachtig. Heel zacht hoorde hij de zoemer door het rolluik heen. Hij liet knopje los, wachtte eventjes en probeerde het opnieuw. Weer hoorde hij het geluid aan de andere kant van de deur, maar weer bleef een reactie uit. Sahil zuchtte en vroeg zich af of de parkeergarage een sluitingstijd had. Als er niemand was die hem binnen kon laten, wat moest hij dan doen?
Tegen beter weten in, bracht hij zijn vinger opnieuw naar het knopje van de bel, maar nog voordat hij het aanraakte, kwam het luik met een krakend geluid in beweging. De deur was nauwelijks halverwege zijn tocht naar het plafond toen het opeens stopte.
Sahil tuurde onder het half opgerolde luik door de parkeergarage in. Donker. Hij zag niks en hoorde niks. Alleen duisternis en stilte. Hij greep de hendels van de nootjeskar beet en duwde, maar na een meter glibberde hij alweer weg. Hij bedacht zich. Sahil klopte de sneeuw van zijn broekspijpen, bukte en stapte onder het rolluik door. De geluiden van de stad verstomden, alsof hij zijn hoofd onder water hield. Het was muisstil. Geen teken van leven. Maar als er niemand in de garage was, wie had dan de deur geopend?
‘Is er iemand?’
De vraag galmde door de grote ruimte. Het enige dat antwoordde was zijn eigen echo, die heel zacht maar toch duidelijk hoorbaar tegen de wanden van de garage kaatste. Het pikkedonker maakte hem nerveus. De stilte bracht hem in paniek. Of het nou ruim na middernacht was of niet, iemand had de deur geopend. Maar diegene verstopte zich en hield zich ergens schuil in een donkere hoek van de opslaghal.
‘Marc?’
Toen ook die echo weggestorven was, spitste Sahil zijn oren, aandachtig luisterend naar het geschuifel van voeten of het geritsel van een kledingstuk. Hij hoorde niets. Alleen het druppende geluid van een lekkende afvoer die de hoeveelheid gesmolten sneeuw niet aankon.
Een schorre stem doorbrak de stilte. ‘Je bent te laat, schooier.’
Sahil stotterde. ‘I-ik kom een kar terugbrengen, dat is alles.’
‘Een kar met geld, mag ik hopen’, klonk het verbitterd vanuit de duisternis.
‘Met geld? Ik weet niet wat –’
Opeens floepte het licht aan. Ondanks dat er slechts een handvol lampen werkten, verblindden de tl-buizen hem. Sahil wierp zijn handen voor zijn gezicht, maar een luide kreet en deed hem zijn ogen openen.
‘GODVERDOMME!’
De breedgebouwde man gebaarde woedend naar hem vanachter het glas in de deur van het beveiligingskantoortje. Het onbegrip droop van zijn gezicht af. Hij rukte de deur open en stapte met eÌeÌn been naar buiten. Zijn hoofd liep rood aan en de aders in zijn gespierde nek staken als rivieren in een landschap af tegen zijn witte huid.
‘Waar is Abu?’ sprak hij met een stem die trilde van woede. De wallen onder zijn ogen leken op koffiekringen in een versleten tafelblad. Hij staarde Sahil aan met bloeddoorlopen ogen en de dodelijke blik van een rottweiler. Marc de beveiliger.
Sahil antwoorde zo kalm als zijn angst het toestond. ‘Ik kom de nootjeskar van Abu terugbrengen.’
‘Waar is hij?!’ herhaalde Marc. Zijn ogen puilden haast uit zijn hoofd.
Sahil twijfelde een keek vluchtig over zijn schouder naar het halfgeopende rolluik waarachter de veilige straten van Manhattan lagen.
‘Vertel op, ouwe pinda!’ beval de beveiliger.
Sahil slikte. ‘H-hij nam de Staten Island Ferry vanaf Battery Park.’
‘De Staten Island Ferry’, brieste Marc vol ongeloof. ‘Dus die gorilla is er tussenuit geknepen. Verdomme!’
Hij balde zijn vuist en sloeg zo hard als hij kon op het raam van het kantoortje. Het glas trilde en het was een wonder dat het niet brak. De beveiliger schreeuwde het uit van woede en stapte op Sahil af. Hij greep hem beet bij de revers van zijn jas en schudde hem hevig door elkaar.
‘S-stop! N-niet doen’ stotterde Sahil. Wat wilde Marc van hem?
‘Hoeveel geld heb je bij je?’
‘W-wat? N-niets.’ Bluf. Zijn zakken zaten vol met de dagomzet. Hij merkte ineens dat hij doodsbang was.
‘Lieg niet!’
Spetters kwijl landden zijn wangen.Sahil sloot zijn ogen en bereidde zich voor om datgene te doen wat hij zichzelf voorgenomen had nooit te doen: iemand pijn doen. In gedachten speelde hij de bewegingen af. Hij visualiseerde de hoek die zijn been zou maken voordat het doel zou treffen en zag hoe zijn andere been vervolgens afzette om weg te rennen richting de uitgang. De gevolgen van een beweging kunnen enorm zijn voor het hele leven. Dit alles duurde minder dan een tel.
Toen was het zover.
Sahil slikte, spande alle spieren in zijn linkerbeen aan en bracht het alle kracht die hij bezat naar voren. Het raakte de beveiliger precies in zijn ballen. De man slaakte een woedende kreet die ongewoon hoog was voor iemand van zijn omvang en greep met twee handen naar zijn kruis. Sahil was los, precies zoals hij het zich ingebeeld had, en draaide zich om zo snel als hij kon. Hij sprintte naar de opening en de besneeuwde straat erachter, maar voordat hij drie stappen had gezet, klonk er een scheurend geluid door de garage. Het rolluik zakte langzaam, maar te snel, richting de grond. Marc had op de eÌeÌn of andere manier op de knop van het rolluik weten te drukken.
Terwijl Sahil rende en toekeek hoe zijn kans op ontsnapping langzaam maar zeker opgeslokt werd door het sluitende metaal, als een zandkasteel dat beetje bij beetje overspoeld wordt door de naderende vloed, hoorde hij dat snelle voetstappen hem achterna zaten.
Het luik sloot te snel. Hij ging het niet redden. Beelden van vechtscènes schoten door zijn hoofd. Telkens lag hij bloedend op de koude grond van de garage. En boven op hem zat een immense gedaante die woest op hem inbeukte.
Niet in paniek raken!
Logisch nadenken!
Is er een andere uitweg?
De nooduitgang?!
Ja!
Maar net op het moment dat hij wilde afwijken van zijn vluchtroute om een andere uitweg te vinden, hield het piepende geluid van het dalende rolluik op. De nootjeskar, die half in de deuropening stond, blokkeerde het luik.
Door de kracht van de mechanica en het gewicht van het metalen luik was het karretje gekanteld, maar het hield nog altijd stand. Gevoed door hoop, sprintte Sahil richting de uitgang. Het luik was nu zo dicht bij de grond dat hij er op zijn handen en knieën onder door moest kruipen en dus bukte hij zich toen hij de opening bereikte. In een soepele beweging kroop onder de metalen plaat door. Zijn knieën werden nat en koud van de gesmolten sneeuw.
De straat was verlaten. De panden aan de overkant deden dienst als kantoor en die waren uitgestorven. De lichten achter de ramen gedoofd. Er was niemand die hem helpen kon. Hoopvol besloot hij dat 26th Street dan misschien uitgestorven was, maar dat de Avenues een stuk drukker moesten zijn. Maar net toen
hij overeind wou komen om richting de veilige drukte van de halslagaders van het eiland te rennen, werd er met een verschrikkelijke kracht aan zijn enkels gerukt.
Sahil slaakte een kreet en keek achterom. Marc lag recht onder het rolluik op zijn buik en trok uit alle macht aan zijn rechterbeen. Sahil trapte, rukte, en sleurde, maar de beveiliger liet hem niet los. Hij was veel te sterk voor hem.
Maar toen hoorde hij haastige, ongelijke voetstappen naderen over het besneeuwde trottoir. ‘Laat hem los, Marc!’ hijgde de nieuweling. ‘Laat hem los, want ik heb het geld.’
Sahil herkende de stem van Abu direct, net als Marc, de beveiliger, want zijn greep verslapte. Opgelucht trok Sahil zijn been in, maar in zijn opwinding trok hij daarbij de notenkar met zich mee.
De gevolgen van eÌeÌn beweging kunnen enorm zijn voor het hele leven.
Het rolluik schoot omlaag met de snelheid van een hakmes en het metaal boorde zich recht in het vlees van de gespierde nek van de beveiliger. Een goed onderhouden luik voorzien van rubberen bescherming had misschien een whiplash en een blauwe plekken als gevolg, maar jaren van achterstallig onderhoud eisten hun tol. Als een terdoodveroordeelde in een achttiende- eeuws Frankrijk werd Marcs nek doorklieft.
Bloed spoot alle alle kanten op en landden in de sneeuw als verfspatten uit de kwast van Jackson Pollock. Sahil zag niet wat overduidelijk was. Of hij wilde het niet zien. Hij greep het rolluik met twee handen beet en duwde het met alle kracht die hij bezat omhoog. Een tel later hielpen de twee, in zwarte handschoenen gestoken handen van Abu hem mee, maar zelfs tezamen lukte het ze niet om het omhoog te krijgen. Het luik was dan misschien oud en slecht onderhouden, maar het voerde zijn primaire taak uitstekend uit.
‘Je bezeert jezelf nog’, hijgde Abu niet veel later. Hij legde een hand op de schouder van Sahil, die nog steeds probeerde om de dode man te redden. ‘Het is te laat, Sahil. Laat het gaan.’
Bij het horen van zijn naam staakte de Indiër zijn pogingen. Hij knipperde verbaasd met zijn ogen. ‘Ik dacht dat je niet wist hoe ik heette?’
Abu glimlachte. ‘Dat wist ik wel, ik ben alleen ... niet zo sociaal.’
Sahil keek naar de dode beveiliger. Zijn gezicht was blauw aangelopen en het bloed liep als een kolonie mieren over zijn nek en gezicht omlaag. ‘Hij had het over geld.’
De nootjesverkoper zag er vermoeid uit. ‘Ik heb tienduizend dollar van hem geleend om mijn staplaatslicentie voor Battery Park te kunnen betalen voor volgend jaar. Ik zou hem vandaag terugbetalen. Inclusief de rente ... Daarom ben ik naar Staten Island gegaan. Ik poker graag en er was een ... illegaal toernooi dat een stel Italianen georganiseerd had. Ik heb genoeg geld gewonnen om Marc te betalen.’
De Indiër keek zijn collega begripvol aan, want hij wist hoe belachelijk hoog de kosten voor een licentie voor een voedselkraampje waren. Om in Central Park te mogen staan, betaalde je eenvoudig meer dan een ton en hij kon zich niet voorstellen dat de plek van Abu in Battery Park, toch ook een trekpleister voor toeristen, eÌeÌn van de goedkopere plaatsen van de stad was.
Een sirene doorbrak zijn gedachtengang. Rode en blauwe lichten wisselden elkaar af. Ze waren nog ver weg, ergens rond Fifth Avenue, maar ze kwamen snel dichterbij.
‘Een van de buren heeft misschien de politie gebeld’, sprak Abu op een manier alsof hij de opstelling van de New York Knicks oplas. ‘Ga maar snel. Zorg dat je ergens anders bent. Ik regel dit wel.’
‘Weet je het zeker?’
‘Heel zeker’, knikte Abu.
De Indiër knikte terug, richtte een laatste blik op de opengereten nek en het verstijfde lichaam van de bewaker en liep weg.
Nog voordat hij twee stappen gezet had, riep Abu hem alweer tot halt.
‘Wacht!’
Sahil bleef staan. Er verscheen een flauwe glimlach op zijn gezicht, want hij herinnerde zich de laatste keer dat Abu hem vroeg om even te wachten. Hij draaide zich om, maar in plaats van om een gunst te vragen, ritste Abu zijn bomberjack open en haalde een gele envelop uit zijn binnenzak.
‘Hier, pak aan.’ Hij wapperde er mee alsof hij een paar kruimels van een onzichtbaar aanrecht afveegde.
‘Wat is het?’ vroeg Sahil.
‘Wat denk je dat het is? Geld. Iets meer dan tienduizend dollar.’
‘Maar dat is van jou, je hebt het zelf gewonnen.’
‘Gewonnen’, knikte Abu. ‘Maar niet verdiend. Pak aan voordat de politie hier is en ze ons met al die flappen aantreffen.’
De sirenes waren slechts twee blokken van hen verwijderd en vertwijfeld pakte Sahil de envelop aan. Hij keek de donkere man diep in zijn bruine ogen die als twee veilige eilanden in een zee van onstuimige rimpels stonden.
Abu knipoogde. ‘Bedankt, Sahil. Ik zie je morgen wel weer.’
‘Morgen neem ik een dagje vrij, denk ik.’
‘Een eigenaar van een voedselkraam heeft nooit vrij.’
‘Voor alles is een eerste keer’, mompelde Sahil.
Een paar uur later stond hij op van een bankje in het park. De man in het rode pak op wie hij wachtte was eindelijk gearriveerd. De zon stond laag aan de hemel en scheen tussen twee rijen wolkenkrabbers door. Sahil had de gele envelop nog altijd in zijn handen. Op het moment dat hij langs het Flatiron gebouw wandelde wist hij dat het besluit dat hij een uur eerder genomen had juist was.
NYU... het schoot nog even door zijn hoofd.
De man in het rode pak gaapte en nam een slok van zijn koffie, precies op het moment dat Sahil de gele envelop in zijn emmer mikte.
‘Dit is geen afvalbak, man’, bracht de kerstman van het Leger Des Heils proestend uit.
‘Het is ook geen afval’, reageerde Sahil.
‘Ik zamel geld in voor het goede doel en niets anders.’
‘Dan zou ik maar goed kijken wat er in je emmer zit. Vrolijk kerstfeest.’
Het sneeuwde toen Sahil de grillplaat uitzette. Het was drie uur ’s middags. Uitverkocht: alle rijst, kip en groenten waren opgebakken en in plastic bakjes geschept. De kassa zat vol met losse dollars. Het was tijd om de wagen te stallen en naar huis te gaan zodat hij de gerechten voor morgen kon klaarmaken.
De Indiër haalde zijn jas van een haakje in de wagen en trok de rits tot bovenaan dicht. Hij sloot de wagen en duwde het richting de uitgang van het park. De wielen piepten en de assen kraakten, maar Sahil maakte zich er niet druk om. Zolang de grillplaat maar werkte, dat was het belangrijkste.
Het stoplicht was rood. Sneeuw daalde op hem neer en kuste zijn wangen. Een rode bus met toeristen reed over Fifth Avenue naar het zuiden langs het Flatiron Building. Het bouwwerk kende geen tierelantijnen, steeg geen honderden meters de hemel in. Het was zijn favoriete gebouw: uitblinkend in eenvoud.
‘Een kleinigheid voor het goede doel, beste vriend?’ De kerstman klingelde met zijn bel en knikte naar de emmer die voor hem stond.
Sahil hoopte dat zijn glimlach vriendelijk oogde. ‘Vandaag niet.’
‘Ach toe! Je hebt veel verdiend vandaag. De rij bij je wagen was op een gegeven moment twintig meter lang.’ Bij wijze van aanmoediging klingelde hij tweemaal met zijn bel.
De kerstman had gelijk: Sahil had veel verdiend ... maar hij had een dochter. En ze was slim. Slim genoeg zelfs om naar New York University te gaan. NYU. Misschien. Als ze er hard genoeg voor werkte. NYU. Hij had veel verdiend vandaag... maar niet genoeg.
‘Een kleinigheid is alles waar ik om vraag. Doe het voor die arme sloebers die met Kerst in de kou slapen.’
Sahil haalde zijn schouder op en duwde zijn wagen naar de overkant van de straat.
‘Stomme egoïst!’ bromde de kerstman hem na.
Welkom in New York City.
Een kwartier later drukte Sahil op de bel van een parkeergarage. De intercom zoemde een paar tellen voordat een stem hem verveeld toesprak.
‘Wie?’
‘Hey Marc. Sahil hier. Ik kom mijn wagen terugbrengen.’
Het rolluik schoof krakend omhoog. Sahil wachtte tot het helemaal verdwenen was en verzekerde zichzelf ervan dat het niet terugviel. Het luik was oud en slecht onderhouden. De rubberen rand die de onderste van de metalen platen afdekte, was op meer plekken versleten dan intact. Hij vond zichzelf te jong om gescalpeerd te worden.
‘Goeie dag gehad?’ vroeg Sahil aan de deurwaarder van de garage toen hij zijn wagen langs het kleine kantoortje rolde.
Geen antwoord. Marc knikte niet en keek niet op.
Niet dat het hem boeide; Sahil had geen reactie verwacht. Zijn relatie met Marc ging al minstens tien jaar terug en was sinds de eerste dag niet veranderd. Het was een simpele verhouding. De eÌeÌn drukte op een knop buiten, de ander op een knop binnen. Dat was alles en dat was genoeg.
Het was donker. Drie tl-buizen flikkerden en slechts een handvol deden hun werk zonder tegen te sputteren. De opslaghal oneindig. Tot zijn genoegen stelde Sahil vast dat zijn vaste plaats in eÌeÌn van de hoeken van de garage nog onbezet was. Veel van zijn collega’s die elders in de stad voedsel verkochten waren nog niet klaar met hun werkdag, maar toch waren veel plaatsten bezet. Het grootste deel van de wagens, moest nog opgehaald worden. Dat waren de wagens van de nacht. De NUTS FOR NUTS karretjes die onder de brug voor Grand Central uitgestald werden, de hotdogkraampjes die bij Bryant Park stonden en de halalwagens die de hongerige, dronken studenten bij Union Square hun laatste maal verschaften voordat ze de volgende ochtend met pijn in hun hoofden en rommelige buiken wakker werden en kreunend boven hun toiletten de consumptie van de avond ervoor terug de buitenwereld in stortten.
‘Jij bent vroeg klaar vandaag.’
Sahil draaide zich om. Bekeek wie hem toesprak. Een zwarte man met een kromme rug. Hij droeg een donker bomberjack en werd van achteren belicht door een slecht werkende tl-buis, waardoor het leek alsof hij op het podium van een tweederangs theater stond.
‘Mensen eten meer in de winter’, antwoordde Sahil. ‘Hoe is het met je, Abu?’
‘Slechter dan gisteren en minder slecht dan morgen.’ De donkere man hinkte naar zijn kar, een wagen van waaruit hij de zoete nootjes verkocht waar zoveel mensen verknocht aan waren. Abu was nog geen zestig, maar liep slechter dan de gemiddelde bejaardenhuisbewoner.
‘Hoe gaat het met de nootjes in deze koude maanden?’
Abu haalde zijn schouders op. 'Amandelen en pinda’s hebben het niet koud of warm.’
Sahil grinnikte. ‘En de verkoop?’
‘Minder slecht dan tijdens de herfst en slechter dan tijdens de zomer.’
Sahil knikte. ‘Zonder klanten geen omzet.’ Hij sloot zijn eigen wagen zorgvuldig af. ‘Verkoop ze, Abu. Leuk je even gesproken te hebben.’ Hij meende het, want hoewel ze hetzelfde beroep uitoefenden, waren ze in feite geen collega’s. In New York was het ieder voor zich.
‘Wacht even.’ Abu kuchte. ‘Ik moet je om een gunst vragen.’
Sahil bleef even stil, maar knikte uiteindelijk.
‘Kun jij vanavond mijn wagen terugbrengen naar de garage?’
‘Ik woon in New Jersey, Abu.’
‘Dat weet ik, maar ik zou het je niet vragen als het niet belangrijk was.’
‘Kan niemand anders je helpen? Iemand die in de stad woont, een vriend of een broer?’
‘Ik heb geen vrienden of broers.’
Sahil zuchtte. ‘Waarom kun je de kar niet zelf terugbrengen?’
Abu keek vluchtig over zijn schouder. ‘Dat ... kan ik niet zeggen.’
Sahil twijfelde. Hij trachtte de wereldkaart aan rimpels die over het gezicht van Abu liep te lezen, maar werd er niet wijzer van. Na een aantal tellen slaakte hij een luide zucht. ‘Goed dan.’
Abu klonk opgelucht. ‘Ik sta in Battery Park, recht voor de terminal van de Staten Island Ferry.’
‘Hoe laat?’
‘Kwart voor twaalf.’
‘Zo laat?! Kan het niet eerder?’
‘Ik ben bang van niet.’
‘Wat schuift het?’ vroeg Sahil en toen Abu fronste vervolgde hij: ‘Voor wat hoort wat, Abu. Als je wilt dat ik je help moet er iets tegenover staan.’
‘Tweehonderd?’
Te weinig. Het schoolgeld op NYU liep makkelijk op tot zeventigduizend dollar per jaar. Toch zei hij zuchtend: ‘Goed dan.’ Alle beetjes helpen. Hij draaide zich om en liep naar de uitgang. Marc kwam zijn kantoor uit en Sahil passeerde hem zonder hem aan te kijken. Als hij zijn blik die van de beveiliger wel gekruist had, dan had hij wellicht het vuur in zijn ogen gezien.
‘Tot vanavond en ... bedankt’, galmde het van achteren uit de mond van Abu.
Toen Sahil de buitenlucht instapte hoorde hij dat Marc en Abu in gesprek waren. Iemand vloekte en werd sussend toegesproken. Blijkbaar was er toch iemand die meer dan een paar woorden wisselde met de beveiliger.
Om half twaalf wandelde Sahil over Broadway in de richting van Bowling Green. De wind woei recht in zijn gezicht. Het was gestopt met sneeuwen, maar vlokken stoven op van de hopen langs de weg. Precies om kwart voor twaalf, beëindigde Sahil zijn tocht bij een klein kraampje dat rook naar zoethout, amandelen en karamel waarachter een man met een krom postuur stond.
‘Goedenavond, Abu’, zei Sahil rustig. Hij klopte met zijn trouwring op het metaal van het karretje om de aandacht van zijn collega te trekken.
Abu draaide zich nerveus om. ‘Oh, ben jij het. Je bent precies op tijd. Het is kwart voor twaalf.’ Hij klopte op zijn jas om te controleren of iets er nog was. Vervolgens ritste hij het open.
Sahils kaken vielen van elkaar van verbazing bij het zien van de kledij die Abu droeg. ‘Een overhemd? En een das?’
Abu gromde, haalde een sleutel uit zijn binnenzak en ritste zijn jas snel weer dicht.
Sahil hield zijn gezicht met moeite in een plooi. Een deel van hem wilde zijn collega plagen met het feit dat hij een date had, maar zijn inlevingsvermogen weerhield hem daarvan. Dat, en het feit dat hij lang geleden geleerd dat men zich in de Verenigde Staten niet bemoeide met andermans zaken.
‘Hier’, bromde Abu. ‘Leg hem maar op eÌeÌn van de achterwielen als je de kar op slot hebt gedaan.’
‘Het geld ...’ begon Sahil.
‘Ligt in de kassa.’ De notenverkoper wierp een fronsende blik op zijn horloge. ‘Ik moet gaan. Bedankt voor je hulp.’
‘Geen probleem, Abu ... en veel plezier’, voegde Sahil er met een mysterieuze knipoog aan toe.
Abu leek verward. Zonder nog een woord te zeggen strompelde de nootjesverkoper weg in de richting van de terminal die toegang verschafte tot de enorme, oranje veerboot die ieder half uur naar Staten Island voer. Vijf minuten later klonk er een luidde boottoeter door de nacht. Het geluid was laag, diep en treurig. Sahil dacht aan Abu en zijn date. Waarom zou hij er zo mysterieus over doen?
Een stem sleurde de Indiër weg uit zijn gedachten. ‘Mag ik een bakje zoete amandelen?’ Een jongedame stond bibberend voor zijn wagen.
‘Sorry?’ brabbelde Sahil.
‘Een bakje amandelen, graag. Warm als het kan.’
Sahil richtte zijn blik op de kar en zag dat de bakken met nootjes afgesloten waren en dat de plaat die de nootjes opwarmde brandschoon was. ‘Het spijt me, maar ik ben gesloten.’
‘Maar uw lichtje brandt nog.’ ‘De plaat is uit.’
‘Koude nootjes zijn ook goed.’ ‘Sorry, ik ben gesloten.’ ‘Maar –’
‘Ik kan er niks aan doen.’
Het meisje klakte met haar tong. ‘Jullie sloebers zijn bang voor de winst.’
‘Het spijt me. Een fijne avond nog.’
Het meisje schudde haar hoofd en keek hem lang en verwaand aan, alsof ze de situatie met haar blik veranderen kon, voordat ze over de besneeuwde stoep wegliep en verdween in het gat dat naar de metro leidde.
De terugtocht naar de garage was nat en koud. Het kostte hem twee uur, omdat hij telkens weg slipte in de sneeuw. Abu’s wagen was niet gemaakt voor winterweer. Toen Sahil uiteindelijk bij de parkeergarage aankwam, drukte hij bibberend op de bel.
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
Sahil belde nogmaals aan. Opnieuw kwam er geen reactie van de andere kant van het rolluik. Hij klakte geërgerd met zijn tong en drukte voor de derde keer op het verweerde zwarte knopje. Hij spitste zijn oren en luisterde aandachtig. Heel zacht hoorde hij de zoemer door het rolluik heen. Hij liet knopje los, wachtte eventjes en probeerde het opnieuw. Weer hoorde hij het geluid aan de andere kant van de deur, maar weer bleef een reactie uit. Sahil zuchtte en vroeg zich af of de parkeergarage een sluitingstijd had. Als er niemand was die hem binnen kon laten, wat moest hij dan doen?
Tegen beter weten in, bracht hij zijn vinger opnieuw naar het knopje van de bel, maar nog voordat hij het aanraakte, kwam het luik met een krakend geluid in beweging. De deur was nauwelijks halverwege zijn tocht naar het plafond toen het opeens stopte.
Sahil tuurde onder het half opgerolde luik door de parkeergarage in. Donker. Hij zag niks en hoorde niks. Alleen duisternis en stilte. Hij greep de hendels van de nootjeskar beet en duwde, maar na een meter glibberde hij alweer weg. Hij bedacht zich. Sahil klopte de sneeuw van zijn broekspijpen, bukte en stapte onder het rolluik door. De geluiden van de stad verstomden, alsof hij zijn hoofd onder water hield. Het was muisstil. Geen teken van leven. Maar als er niemand in de garage was, wie had dan de deur geopend?
‘Is er iemand?’
De vraag galmde door de grote ruimte. Het enige dat antwoordde was zijn eigen echo, die heel zacht maar toch duidelijk hoorbaar tegen de wanden van de garage kaatste. Het pikkedonker maakte hem nerveus. De stilte bracht hem in paniek. Of het nou ruim na middernacht was of niet, iemand had de deur geopend. Maar diegene verstopte zich en hield zich ergens schuil in een donkere hoek van de opslaghal.
‘Marc?’
Toen ook die echo weggestorven was, spitste Sahil zijn oren, aandachtig luisterend naar het geschuifel van voeten of het geritsel van een kledingstuk. Hij hoorde niets. Alleen het druppende geluid van een lekkende afvoer die de hoeveelheid gesmolten sneeuw niet aankon.
Een schorre stem doorbrak de stilte. ‘Je bent te laat, schooier.’
Sahil stotterde. ‘I-ik kom een kar terugbrengen, dat is alles.’
‘Een kar met geld, mag ik hopen’, klonk het verbitterd vanuit de duisternis.
‘Met geld? Ik weet niet wat –’
Opeens floepte het licht aan. Ondanks dat er slechts een handvol lampen werkten, verblindden de tl-buizen hem. Sahil wierp zijn handen voor zijn gezicht, maar een luide kreet en deed hem zijn ogen openen.
‘GODVERDOMME!’
De breedgebouwde man gebaarde woedend naar hem vanachter het glas in de deur van het beveiligingskantoortje. Het onbegrip droop van zijn gezicht af. Hij rukte de deur open en stapte met eÌeÌn been naar buiten. Zijn hoofd liep rood aan en de aders in zijn gespierde nek staken als rivieren in een landschap af tegen zijn witte huid.
‘Waar is Abu?’ sprak hij met een stem die trilde van woede. De wallen onder zijn ogen leken op koffiekringen in een versleten tafelblad. Hij staarde Sahil aan met bloeddoorlopen ogen en de dodelijke blik van een rottweiler. Marc de beveiliger.
Sahil antwoorde zo kalm als zijn angst het toestond. ‘Ik kom de nootjeskar van Abu terugbrengen.’
‘Waar is hij?!’ herhaalde Marc. Zijn ogen puilden haast uit zijn hoofd.
Sahil twijfelde een keek vluchtig over zijn schouder naar het halfgeopende rolluik waarachter de veilige straten van Manhattan lagen.
‘Vertel op, ouwe pinda!’ beval de beveiliger.
Sahil slikte. ‘H-hij nam de Staten Island Ferry vanaf Battery Park.’
‘De Staten Island Ferry’, brieste Marc vol ongeloof. ‘Dus die gorilla is er tussenuit geknepen. Verdomme!’
Hij balde zijn vuist en sloeg zo hard als hij kon op het raam van het kantoortje. Het glas trilde en het was een wonder dat het niet brak. De beveiliger schreeuwde het uit van woede en stapte op Sahil af. Hij greep hem beet bij de revers van zijn jas en schudde hem hevig door elkaar.
‘S-stop! N-niet doen’ stotterde Sahil. Wat wilde Marc van hem?
‘Hoeveel geld heb je bij je?’
‘W-wat? N-niets.’ Bluf. Zijn zakken zaten vol met de dagomzet. Hij merkte ineens dat hij doodsbang was.
‘Lieg niet!’
Spetters kwijl landden zijn wangen.Sahil sloot zijn ogen en bereidde zich voor om datgene te doen wat hij zichzelf voorgenomen had nooit te doen: iemand pijn doen. In gedachten speelde hij de bewegingen af. Hij visualiseerde de hoek die zijn been zou maken voordat het doel zou treffen en zag hoe zijn andere been vervolgens afzette om weg te rennen richting de uitgang. De gevolgen van een beweging kunnen enorm zijn voor het hele leven. Dit alles duurde minder dan een tel.
Toen was het zover.
Sahil slikte, spande alle spieren in zijn linkerbeen aan en bracht het alle kracht die hij bezat naar voren. Het raakte de beveiliger precies in zijn ballen. De man slaakte een woedende kreet die ongewoon hoog was voor iemand van zijn omvang en greep met twee handen naar zijn kruis. Sahil was los, precies zoals hij het zich ingebeeld had, en draaide zich om zo snel als hij kon. Hij sprintte naar de opening en de besneeuwde straat erachter, maar voordat hij drie stappen had gezet, klonk er een scheurend geluid door de garage. Het rolluik zakte langzaam, maar te snel, richting de grond. Marc had op de eÌeÌn of andere manier op de knop van het rolluik weten te drukken.
Terwijl Sahil rende en toekeek hoe zijn kans op ontsnapping langzaam maar zeker opgeslokt werd door het sluitende metaal, als een zandkasteel dat beetje bij beetje overspoeld wordt door de naderende vloed, hoorde hij dat snelle voetstappen hem achterna zaten.
Het luik sloot te snel. Hij ging het niet redden. Beelden van vechtscènes schoten door zijn hoofd. Telkens lag hij bloedend op de koude grond van de garage. En boven op hem zat een immense gedaante die woest op hem inbeukte.
Niet in paniek raken!
Logisch nadenken!
Is er een andere uitweg?
De nooduitgang?!
Ja!
Maar net op het moment dat hij wilde afwijken van zijn vluchtroute om een andere uitweg te vinden, hield het piepende geluid van het dalende rolluik op. De nootjeskar, die half in de deuropening stond, blokkeerde het luik.
Door de kracht van de mechanica en het gewicht van het metalen luik was het karretje gekanteld, maar het hield nog altijd stand. Gevoed door hoop, sprintte Sahil richting de uitgang. Het luik was nu zo dicht bij de grond dat hij er op zijn handen en knieën onder door moest kruipen en dus bukte hij zich toen hij de opening bereikte. In een soepele beweging kroop onder de metalen plaat door. Zijn knieën werden nat en koud van de gesmolten sneeuw.
De straat was verlaten. De panden aan de overkant deden dienst als kantoor en die waren uitgestorven. De lichten achter de ramen gedoofd. Er was niemand die hem helpen kon. Hoopvol besloot hij dat 26th Street dan misschien uitgestorven was, maar dat de Avenues een stuk drukker moesten zijn. Maar net toen
hij overeind wou komen om richting de veilige drukte van de halslagaders van het eiland te rennen, werd er met een verschrikkelijke kracht aan zijn enkels gerukt.
Sahil slaakte een kreet en keek achterom. Marc lag recht onder het rolluik op zijn buik en trok uit alle macht aan zijn rechterbeen. Sahil trapte, rukte, en sleurde, maar de beveiliger liet hem niet los. Hij was veel te sterk voor hem.
Maar toen hoorde hij haastige, ongelijke voetstappen naderen over het besneeuwde trottoir. ‘Laat hem los, Marc!’ hijgde de nieuweling. ‘Laat hem los, want ik heb het geld.’
Sahil herkende de stem van Abu direct, net als Marc, de beveiliger, want zijn greep verslapte. Opgelucht trok Sahil zijn been in, maar in zijn opwinding trok hij daarbij de notenkar met zich mee.
De gevolgen van eÌeÌn beweging kunnen enorm zijn voor het hele leven.
Het rolluik schoot omlaag met de snelheid van een hakmes en het metaal boorde zich recht in het vlees van de gespierde nek van de beveiliger. Een goed onderhouden luik voorzien van rubberen bescherming had misschien een whiplash en een blauwe plekken als gevolg, maar jaren van achterstallig onderhoud eisten hun tol. Als een terdoodveroordeelde in een achttiende- eeuws Frankrijk werd Marcs nek doorklieft.
Bloed spoot alle alle kanten op en landden in de sneeuw als verfspatten uit de kwast van Jackson Pollock. Sahil zag niet wat overduidelijk was. Of hij wilde het niet zien. Hij greep het rolluik met twee handen beet en duwde het met alle kracht die hij bezat omhoog. Een tel later hielpen de twee, in zwarte handschoenen gestoken handen van Abu hem mee, maar zelfs tezamen lukte het ze niet om het omhoog te krijgen. Het luik was dan misschien oud en slecht onderhouden, maar het voerde zijn primaire taak uitstekend uit.
‘Je bezeert jezelf nog’, hijgde Abu niet veel later. Hij legde een hand op de schouder van Sahil, die nog steeds probeerde om de dode man te redden. ‘Het is te laat, Sahil. Laat het gaan.’
Bij het horen van zijn naam staakte de Indiër zijn pogingen. Hij knipperde verbaasd met zijn ogen. ‘Ik dacht dat je niet wist hoe ik heette?’
Abu glimlachte. ‘Dat wist ik wel, ik ben alleen ... niet zo sociaal.’
Sahil keek naar de dode beveiliger. Zijn gezicht was blauw aangelopen en het bloed liep als een kolonie mieren over zijn nek en gezicht omlaag. ‘Hij had het over geld.’
De nootjesverkoper zag er vermoeid uit. ‘Ik heb tienduizend dollar van hem geleend om mijn staplaatslicentie voor Battery Park te kunnen betalen voor volgend jaar. Ik zou hem vandaag terugbetalen. Inclusief de rente ... Daarom ben ik naar Staten Island gegaan. Ik poker graag en er was een ... illegaal toernooi dat een stel Italianen georganiseerd had. Ik heb genoeg geld gewonnen om Marc te betalen.’
De Indiër keek zijn collega begripvol aan, want hij wist hoe belachelijk hoog de kosten voor een licentie voor een voedselkraampje waren. Om in Central Park te mogen staan, betaalde je eenvoudig meer dan een ton en hij kon zich niet voorstellen dat de plek van Abu in Battery Park, toch ook een trekpleister voor toeristen, eÌeÌn van de goedkopere plaatsen van de stad was.
Een sirene doorbrak zijn gedachtengang. Rode en blauwe lichten wisselden elkaar af. Ze waren nog ver weg, ergens rond Fifth Avenue, maar ze kwamen snel dichterbij.
‘Een van de buren heeft misschien de politie gebeld’, sprak Abu op een manier alsof hij de opstelling van de New York Knicks oplas. ‘Ga maar snel. Zorg dat je ergens anders bent. Ik regel dit wel.’
‘Weet je het zeker?’
‘Heel zeker’, knikte Abu.
De Indiër knikte terug, richtte een laatste blik op de opengereten nek en het verstijfde lichaam van de bewaker en liep weg.
Nog voordat hij twee stappen gezet had, riep Abu hem alweer tot halt.
‘Wacht!’
Sahil bleef staan. Er verscheen een flauwe glimlach op zijn gezicht, want hij herinnerde zich de laatste keer dat Abu hem vroeg om even te wachten. Hij draaide zich om, maar in plaats van om een gunst te vragen, ritste Abu zijn bomberjack open en haalde een gele envelop uit zijn binnenzak.
‘Hier, pak aan.’ Hij wapperde er mee alsof hij een paar kruimels van een onzichtbaar aanrecht afveegde.
‘Wat is het?’ vroeg Sahil.
‘Wat denk je dat het is? Geld. Iets meer dan tienduizend dollar.’
‘Maar dat is van jou, je hebt het zelf gewonnen.’
‘Gewonnen’, knikte Abu. ‘Maar niet verdiend. Pak aan voordat de politie hier is en ze ons met al die flappen aantreffen.’
De sirenes waren slechts twee blokken van hen verwijderd en vertwijfeld pakte Sahil de envelop aan. Hij keek de donkere man diep in zijn bruine ogen die als twee veilige eilanden in een zee van onstuimige rimpels stonden.
Abu knipoogde. ‘Bedankt, Sahil. Ik zie je morgen wel weer.’
‘Morgen neem ik een dagje vrij, denk ik.’
‘Een eigenaar van een voedselkraam heeft nooit vrij.’
‘Voor alles is een eerste keer’, mompelde Sahil.
Een paar uur later stond hij op van een bankje in het park. De man in het rode pak op wie hij wachtte was eindelijk gearriveerd. De zon stond laag aan de hemel en scheen tussen twee rijen wolkenkrabbers door. Sahil had de gele envelop nog altijd in zijn handen. Op het moment dat hij langs het Flatiron gebouw wandelde wist hij dat het besluit dat hij een uur eerder genomen had juist was.
NYU... het schoot nog even door zijn hoofd.
De man in het rode pak gaapte en nam een slok van zijn koffie, precies op het moment dat Sahil de gele envelop in zijn emmer mikte.
‘Dit is geen afvalbak, man’, bracht de kerstman van het Leger Des Heils proestend uit.
‘Het is ook geen afval’, reageerde Sahil.
‘Ik zamel geld in voor het goede doel en niets anders.’
‘Dan zou ik maar goed kijken wat er in je emmer zit. Vrolijk kerstfeest.’