Kort verhaal

Het spel van de bovenste verdieping

Tom Luttikhuis 3 maart 2024, 06:47
 ‘- en daarom is het belangrijk dat we het rapport eerst intern bespreken.’

Wat een idioot was die man tegenover me toch. Toch knikte ik plichtsgetrouw. We bevonden ons in een smerige, Duitse kroeg aan Grove Street. Ik haatte Duits bier maar deed alsof ik het lekker vond. Ik haatte de kroeg, maar deed alsof ik het fantastisch vond. Ik haatte de man tegenover me, maar deed alsof ik hem bewonderde. De weg naar de top is geplaveid met slinksheid. Niet veel mensen zijn bereid om die prijs te betalen voor een promotie. Maar ik was geen gewone man. Ik was bereid om elke prijs te betalen om de top te bereiken. Ik was bereid om elk spel te spelen… ongeacht de spelregels.

‘Ja, ik ben het helemaal met je eens, Chris’, reageerde ik. Een leugen. Maar wat kon ik anders? Hij was mijn baas. Hij was de Vice President van Corporate Strategy en ik was slechts een manager. Een manager zonder team, een manager slechts in titel. En dat haatte ik. Ik wou hogerop komen, ik moest hogerop komen.

Ondanks dat ik weinig te doen had, maakte ik meer uren dan ieder ander op het hoofdkantoor. Niet dat i zoveel te doen had, want ik was allesbehalve druk en maakte mijn dagen vol met het herstructureren van PowerPoint-presentaties en het herinrichten van Excel bestanden die allang klaar waren. Ik was vooral dru met doen alsof ik druk was. Om de dagen door te komen hield ik een strak schema aan. Ik haalde om stipt half tien een kop koffie met volle melk en herhaalde dat ritueel om half één, direct nadat ik mijn lunch op had. Ik had een buikje waar ik niet trots op was, maar dat accepteerde ik. Mijn baas dronk bier. En dus dronk ik mee. Het was belangrijk om goed over te komen op mijn meerderen. Daarom stond ik iedere dag rond kwart voor zes, wanneer meneer McCoy, de CEO, het kantoor verliet, op van mijn bureau om me uit te strekken, zodat hij zag dat ik nog aan het werk was. Ik deed er werkelijk alles aan om hogerop te komen, maar toch lukte het me niet. Wat ik ook deed, ondanks de complimenten die ik kreeg voor mijn haarfijne analyses en presentaties, ik werd nooit gepromoveerd tot manager van een team mensen. Ik bleef slechts een manager in titel.

Maar ik was een doorzetter. Ik was een boerenjongen uit Minnesota en was het gewend om me omhoog te moeten worstelen. En toen, na jaren zwoegen, werd mijn volharding beloond… toen een Cubaanse schoonmaakster op een donderdagavond mijn prullenbak kwam legen.

‘¡Hola, seà±or! Ik heb een brief voor u.’ Ze legde een envelop op mijn bureau. Er stond geen afzender op. Wel was er in een krullerig handschrift één zin opgeschreven. ‘Het spel van de vijfenveertigste verdieping’. Ik vroeg aan de vrouw van wie ze de brief had gekregen, maar ze hoorde me niet. Ze was druk bezig met het legen van de andere prullenbakken op de werkvloer en floot luid mee met de muziek die uit haar oordopjes trilde. Met nieuwsgierige vingers maakte ik de envelop open, netjes om er zeker van te zijn dat ik de boodschap niet verscheurde. Er zat een handgeschreven brief in, en wat ik las veranderde mijn klim naar de top van het bedrijfsleven voorgoed.

De man, want iets in me zei dat het een man was die de brief geschreven had, vertelde me om na tien uur, wanneer de schoonmaaksters naar huis waren, de trap naar de bovenste verdieping te nemen. Dat verbaasde me, want ik werkte al op de hoogste etage van het gebouw. Ik nam daarom aan dat de man het trappenhuis richting het dak bedoelde. Ik keek ongeduldig op mijn horloge en zag dat het kwart voor nege was. Nog meer dan een uur wachten dus. Ik had een raar gevoel in mijn maag, een cocktail van nieuwsgierigheid en benauwdheid, alsof ik op een hoge duikplank stond. Moest ik springen of niet? De tijd tikte traag weg, maar toen het uiteindelijk vijf voor tien was, stond ik op.

Alle lichten in de open kantoortuin, op de tl-buis boven mijn bureau na, waren uitgegaan. Ik wist hoe ik bij het trappenhuis moest komen, want we hadden minstens één keer per maand een brandoefening op kantoor. Een kleinzielige brandweerman legde ons dan stotterend uit wat we moesten doen in geval van nood. Ze waren dan misschien helden in de strijd tegen vuur, maar van spreken in het openbaar hadden ze geen pap gegeten. Terwijl ik door de voelsprieten van de bewegingssensoren naar de nooduitgang liep, floepten boven mij de lichten aan. Het was alsof er een tunnel voor me werd gegraven, alsof er een weg voor me werd aangelegd. Mijn pad naar de top. En het was goed verlicht.

Ik opende de deur naar het trappenhuis. Mijn hart bonsde in mijn keel, in de verwachting dat er iemand op me zou wachten aan de andere kant van de brandveilige sluiting. Maar de gang was leeg. Toen zag ik tot mijn verbazing dat er rechts van mij een deur in de muur geplaatst was. Het was een geheel zwarte deur, en hij was mij nog niet eerder opgevallen. TOEGANG ENKEL VOOR BEVOEGD PERSONEEL, stond er met rode ingelegde letters op. De deur stond op een kier. Ik duwde het open. Langzaam wenden mijn ogen aan het donker en werden de contouren van een wenteltrap zichtbaar. Het einde van de trap werd opgeslokt door de duisternis. Ik merkte dat mijn mond kurkdroog was. Ik twijfelde. Mijn lichaam vertelde me de trap niet te beklimmen. Het zweette, het jeukte en het trilde, maar ik luisterde niet naar de signalen. Gewone mensen zouden zijn omgedraaid, hadden hun tas gepakt en waren met de lift naar de lobby afgedaald. Maar ik was geen gewone man. Ik was bereid om elke prijs te betalen om de top te bereiken.

Ik beklom de trap. Na tien treden kwam ik uit bij een deur. Hij was gesloten. Ik likte opgewonden over mijn lippen. Dit moest de deur naar de vijfenveertigste verdieping zijn, de etage waarvan ik het bestaan nooit vermoed had. Ik klopte driemaal op de deur.

‘Kom binnen, meneer Parker.’ Een lijzige stem doorsneed de stilte.

Ik slikte een deel van mijn zenuwen weg en stapte naar binnen. De ruimte was leeg, op een oud, houten bureau en een leren stoel na. De stoel was van me weggedraaid. Degene die erin zat keek naar buiten. De torens van stad waren de enige bron van licht. Het was een geweldig uitzicht. New York City glom als een diamant. Vanaf mijn bureau, een verdieping lager, had ik geen uitzicht. Een ring van kantoren blokkeerde de ramen en ontnam de werkplekken in de kantoortuin waar ik zat al het natuurlijke licht. Zelfs de kantine had geen raam. Alleen de hoge bazen hadden een eigen kantoor met uitzicht over de stad. Ik wilde ook ee kantoor met uitzicht. Maar zelfs het panorama vanuit het kantoor van de CEO, verbleekte bij dit vergezicht.

‘Vanaf de top ziet alles er mooier uit, is het niet?’ 

Ik richtte mijn blik op de man. Omdat de stoel met zijn rug naar me toe was gekeerd, kon ik hem niet zien. ‘Wie bent u?’ Het bleef lang stil en ik merkte dat ik ongeduldig werd. Ik wou mijn vraag bijna boos herhalen toen ik eindelijk een antwoord kreeg.

‘Jij wilt de top bereiken, meneer Parker.’ Het was geen vraag.

Ik vergat wat ik hem gevraagd had en antwoordde gretig. ‘Dat klopt.

‘En je bent bereid daar veel voor te doen.’

‘Alles.’

‘Alles’, herhaalde de zelfverzekerde stem. ‘Dat moet voldoende zijn. Kom dichterbij. Er ligt iets voor je op het bureau.’

Mijn benen voelden aan als ankers. Ik sleepte mijn angst met me mee. Ik was nog nooit in mijn leven zo bang als tijdens de paar stappen die ik in de richting van de stem schuifelde.

‘Er is geen reden om bang te zijn, meneer Parker.’

Mijn wil om de top te bereiken drukte de angst weg en ik bereikte uiteindelijk het bureau. Ik kon hem nog steeds niet zien, maar ik rook hem wel. De parfum die hij ophad, kon een onaangename lucht niet verbloemen. Ik kon de geur niet goed plaatsen en vergat het helemaal toen ik zag wat er op het bureau lag. Er lag eenzelfde envelop als diegene die de schoonmaakster me gegeven had. Naast de envelop lag een pakketje, maar het waren vooral de woorden, die in een krullerig handschrift op de envelop waren geschreven, die me aanspraken. ‘Om te winnen, moet je kunnen spelen’, stond er.

Ik pakte de envelop, maar op het moment dat ik het wou openen, sprak de man. ‘Niet zo ongeduldig, meneer Parker. De beklimming van de hoogste berg gaat met kleine stappen. Als je te snel klimt, zal je vallen.’ Na een korte pauze vervolgde hij: ‘En dat wil je niet, toch?’

‘Nee.’ Ik snoof in een poging zelfverzekerd over te komen.

‘Heel verstandig. Ik stel voor dat we ons gesprek hier beëindigen.’

Ik had nog zoveel vragen. ‘Hoe kan ik de top bereiken?’ 

‘Lees de brief. Ik denk dat er veel duidelijk wordt.’

‘Maar wat als ik vragen heb?’

‘Die heb je niet, maar wees gerust. Indien je me echt nodig hebt, dan weet ik je wel te
vinden. Vergeet het pakketje niet.’

Nerveus en opgewonden ineen graaide ik het pakketje van het bureau en draaide me om.

‘Een fijne beklimming gewenst, meneer Parker’, klonk het achter me terwijl ik de trap naar
de vierenveertigste verdieping afdaalde.

___

Vijf maanden later – ik was net terug van mijn dagelijkse tien kilometer in Hudson River Park – ringelde de bel door mijn appartement. Ik drukte op de buzzer en vroeg wie er belde.

‘Pakketje voor Parker’, klonk het door de intercom.

Ik liet de man binnen met een druk op de knop. Als iemand me vijf maanden daarvoor had verteld dat ik dagelijks tien kilometer hard zou lopen, dan had ik hem in zijn gezicht uitgelachen. Of ik had hem gezegd dat hardlopen een sport voor mietjes was, voor iele mannetjes die in een gevecht geen schijn van kans hadden tegen breder gebouwde kerels zoals ik. Maar sinds mijn ontmoeting met de man op de vijfenveertigste verdieping, was er iets in me veranderd.

Het eerste wat ik deed toen ik de brief gelezen had, ’s avonds in mijn appartement, was in de badkamerspiegel kijken. Ik zag een kalende jongeman van begin dertig die sinds zijn zestiende slecht voor zijn lichaam had gezorgd. Ik zag zwembandjes en tieten. Plotseling was ik niet langer van mening dat hardlopen een sport voor mietjes was: hardlopen was een sport voor mensen met een doel. En het pakketje dat ik gekregen had, bevatte een uitstekend middel om dat doel te bereiken. Het waren hardloopschoenen van het merk Karhu. Ze waren nieuw, maar zagen er oud uit. Vintage. Ik had nog nooit van het merk gehoord, maar de schoenen pasten als gegoten en liepen als een trein. Hoe de man van de vijfenveertigste verdieping wist welke maat ik had, was me een raadsel.

Toen klopte er iemand op de deur. Door de deurspion keek ik recht tegen het achterhoofd van een man met een pakketje in zijn hand aan. De bezorger. Ik opende de deur. De man zei niets en draaide zich niet om.

‘Ja?’

‘Pakketje voor Parker.’

‘Dat ben ik’, reageerde ik ongeduldig. Zonder zich geheel om te draaien, overhandigde de bezorger mij een kartonnen doos en liep weg in de richting van de lift die hem naar de lobby van de wolkenkrabber waarin ik woonde zou brengen. Een vlaag parfum bleef hangen in de hal. Ik besteedde er geen aandacht aan want mijn ogen waren gericht op de envelop die op het pakketje was bevestigd.

‘Om te winnen, moet je durven spelen’, las ik. Het handschrift was mij inmiddels bekend. Voorzichtig scheurde ik het papier open en las de boodschap, met elke zin die ik las, werd mijn frons groter. Toen ik uiteindelijk klaar was met lezen, trilden mijn vingers van opwinding. Ik keek naar het pakketje dat voor me op het laminaat lag, tussen mijn in gloednieuwe hardloopschoenen gestoken voeten.

Ik opende de doos en zag al snel dat mijn inschattingen over de inhoud ervan juist waren. Toch klapten mijn kaken van elkaar toen ik het beter bekeek, want het was waardevoller dan ik had gedacht. Veel waardevoller.

Ik stond op van de bank en begaf me naar de badkamer. Het was tijd om te douchen, anders kwam ik te laat op werk. Ik nam niet langer de metro naar kantoor, maar liep vanaf mijn appartement in Midtown naar het Financial District, ongeacht het weer. Goedkeurend bekeek ik mezelf in de spiegel. De zwembandjes hadden plaatsgemaakt voor spierlijnen. Ik was fitter dan ooit. Ik kon het spel spelen. Ik was er klaar voor. Het was tijd om mijn klimhaak in de rotswand van de bedrijfstop te slaan. De inhoud van het pakketje dat even daarvoor gebracht was zou me erbij helpen. Dat de post normaal gesproken nooit om kwart voor zeven ’s ochtends geleverd werd, kwam geen moment in me op.

‘Oh, ben jij het, Parker’, zei Chris toen ik de deur van zijn kantoor opende. Hij noemde me nooit bij mijn voornaam. Het was altijd ‘Parker dit’ en ‘Parker dat’. Ik stapte het kantoor binnen en keek door het raam naar buiten. Chris had uitzicht op het zuiden en ik zag hoe de oranje veerboot van Staten Island naar Manhattan langs het Vrijheidsbeeld voer.

‘Lekker weertje’, zei ik met een knik op het vergezicht achter hem. Chris keek over zijn schouder naar het raam. Tot die ochtend begreep ik nooit waarom de hoge bazen met hun rug naar het raam van hun kantoren zaten. Wat had je aan een raam als je er toch niet door keek? Het was alsof je een zonnebril kocht en de glazen zwart verfde. Maar na het lezen van de brief die de man van de vijfenveertigste verdieping me die ochtend stuurde, wist ik wel beter. Iedereen had wat te verbergen, niemand wilde dat er iemand meekeek op een computermonitor. Zeker de grote bazen niet, want hoe hoger je in de boom zat, des te harder je kon vallen.

‘Wat kan ik voor je doen, Parker?’

‘Dit vond ik op de gang voor je kantoor. Het moet uit je tas zijn gevallen.’ Ik overhandigde hem zijn agenda. Zijn ogen werden eerst groot van opwinding en toen nog groter van angst. Ik lachte in mezelf, maar hield mijn gezicht in een plooi.

‘D-dankje, Parker. Ik wist niet dat ik het verloren was.’

Een leugen. Chris was een man van structuur en het missen van een Bic-pen kon hem al van zijn à  propos brengen. Het kwijt zijn van zijn agenda was iets dat aan hem moest knagen als een nest rattenjongen aan de tepels van hun moeder.

‘Graag gedaan’, zei ik en met een glimlach draaide ik me om. In gedachten wreef ik al in mijn handen. 

___

‘Klootzak! Je hebt mijn agenda gelezen’, brieste Chris kwaad toen we twee weken later in de Duitse kroeg zaten. Ik was er al weken niet geweest, want hoe meer ik dronk, des te harder ik moest werken om mijn lichaam in conditie te houden. Maar die dag had ik een goede reden om er te zijn.

‘Het ging per ongeluk’, reageerde ik schouderophalend, maar de glimlach waarmee ik hem aankeek, zei exact het tegenovergestelde. Hij was een mier en ik had een vergrootglas in mijn hand. Ik speelde met hem. Het voelde heerlijk.

‘Je liegt.’

‘Klopt’, gaf ik toe. ‘Ik loog. Ik heb je agenda inderdaad gelezen. Vooral de donderdagavonden interesseerden me. Je werkt laat op donderdagavond, maar ik zie je nooit op kantoor. Hoe kan dat?’

‘Klootzak.’ Hij keek naar zijn bierglas alsof het een put was waar hij zojuist zijn trouwring doorheen had zien vallen. En misschien was dat ook wel zo.

‘Waar ben je als je niet op kantoor bent, Chris?’

‘Wil je dat ik het voor je zing?’ vroeg hij verbeten. Hij zag er ouder uit dan ooit. Hij had rimpels die ik nog nooit gezien had en zijn haar leek grijs in plaats van blond.

‘Nee, dat hoeft niet. Ik weet waar je uithangt. Of beter gezegd, bij wie je uithangt. Denise, heet ze?’

‘Zo heet mijn vrouw.’

‘Oh ja’, lachte ik boosaardig. ‘Dat is ook zo, je vrouw heet Denise. Deze heet Linda. Ze werkt bij Marketing, is het niet?’

‘Hm.’ Het was de meest trieste bevestiging ooit. Alsof hij een weerman was die zojuist beaamde dat er een orkaan op zijn eigen huis afvloog.

‘En je wilt vast niet dat Denise iets over Linda van Marketing te weten komt?’

‘Waar doel je op?’

‘Een salarisverhoging, een team om te managen en een kantoor.’

‘Ik kan je tien procent geven en een team van drie man. Geen kantoor’, reageerde hij.

‘Twintig procent en vijf man.’

‘Vijftien procent.’

Ik keek hem lang aan en dacht aan de woorden op de envelop. ‘Om te kunnen winnen, moet jedurven  spelen.’ Ik ging akkoord met zijn voorstel.

___

Vijf maanden later, toen ik overmand door honger tijdens het uitpakken van de verhuisdozen, de deur van mijn nieuwe appartement opende om wat eten te halen, zag ik dat er een pakketje op de deurmat lag. Er had niemand aangebeld en er had niemand op de deur geklopt. Ik vond het vreemd; ik was net verhuisd naar een groter appartement en het gebouw waarin ik woonde, voerde een uiterst strikt beleid ten aanzien van het bezorgen van post. Daarom nam ik eerst de lift naar de lobby om aan de conciërge te vragen of hij iemand had gezien. Hij had niemand gezien. Eenmaal terug in mijn appartement bekeek ik het pakketje beter. Ik zette het voorzichtig op één van de verhuisdozen. Ik voelde me opgewonden. Het was alsof ik tegenover een lang verwachte vriend zat. Uiteraard was het pakketje wederom voorzien van een envelop. ‘Om te winnen, moet je durven winnen’, stond er in een zwierig handschrift op. Ik knikte tevreden, want ik had lang uitgekeken naar dit pakje.

Het team dat ik leidde liep op rolletjes. We haalden onze doelstellingen en de CEO had me meerdere complimenten gegeven over mijn leiderschapskwaliteiten. Maar toen mijn jaarlijkse evaluatie plaatsvond, zag ik van al die positieve terugkoppeling weinig terug. Behalve de normale vijf procent loonsverhoging, was er niets dat erop duidde dat ik omhoogklom. Ik wist hoe het kwam. Chris zat me in de weg. Hij weigerde te zwichten voor mijn chantage. Hij had zijn vrouw verteld over zijn affaire en ging nu elke donderdagavond naar huwelijkstherapie in de Upper East Side in plaats van naar het hotel in Financial District, waar hij Linda van Marketing ontmoette. Mijn beklimming was gestaakt vanwege noodweer. Ik zat vast op het basiskamp aan de voet van de berg. Maar het pakketje kwam als geroepen en de boodschap in de envelop beloofde veel goeds. Verwachtingsvol frunnikte ik aan de kartonnen doos. Wat ik zag toen ik het opende, deed mijn hart stoppen. Het was afschuwelijk. Glibberig. Koud. Net zoals een steile bergwand.

Het was zondagavond en ik trok mijn hardloopschoenen aan. Ik moest mijn hoofd legen. Morgen was een belangrijke dag. Er liep een rilling over mijn rug toen ik de deur achter me dichttrok. De inhoud van het pakketje had een hol gevoel in mijn maag achtergelaten. Dat de post normaal gesproken nooit om op zondags geleverd werd, kwam geen moment in me op.

‘Ik vond dat u het moest weten, meneer McCoy.’ De oude man in de leren stoel tegenover me keek me aan met een uitdrukking waar de walging vanaf droop. Hij negeerde het blad dat voor hem op het bureau lag, alsof het een slang was die hem zou bespringen op het moment dat hij hem aankeek.

Hij slikte en zijn adamsappel trilde nerveus in zijn keel, als een pasgeboren kuikentje. ‘Dat was een juiste inschatting, Parker’, zei de CEO uiteindelijk. ‘Maar luister, ik wil niet dat we het hier ooit nog over hebben. Ik wil dat niemand dit te weten komt. De andere directieleden niet, jouw team niet, zelfs de schoonmaaksters niet. Begrepen?’

Ik knikte en stond op. Terwijl ik de stoel naar achteren schoof, keek ik naar het blad dat als de doos van Pandora tussen ons op het bureaublad lag. Een opgewonden gevoel verspreide zich door mijn lichaam. Het was alsof mijn hart hoop pompte in plaats van bloed. Ik was ervan overtuigd dat ik voor het einde van de week een grote sprong omhoog zou maken. Hoe kon Chris zijn baan nog langer behouden nu bleek dat hij zich abonneerde op tijdschriften van de Ku Klux Klan en andere racistische organisaties?

‘Parker?’ klonk het achter me toen ik bijna bij de deur was.

‘Ja, meneer McCoy?’

‘Bedankt voor je discretie. Ik zal het niet vergeten.’

Maar het was niet genoeg. McCoy moet bepaald hebben dat het in het belang van de aandeelhouders beter was om geen extremismeschandaal de wereld in te slingeren. Hij had Chris bij zich geroepen in zijn kantoor en ze hadden kort gediscussieerd. Ik had de deur met de woorden CEO erop geen moment uit het oog verloren. Toen Chris naar buiten liep, wierp hij me een kwade blik toe. Hij keek teleurgesteld, maar allerminst verslagen. Hij wist heel goed wat er aan de hand was. Hij wist heel goed van wie McCoy het blad had gekregen.

De maanden die daarop volgden waren de ergste uit mijn loopbaan. Ik maakte meer uren dan ooit en had nog veel te doen ook. Chris overlaadde mij en mijn team met werk. In eerste instantie delegeerde ik het naar mijn mensen, maar nadat twee van hen een burn-out kregen en Chris weigerde om mij het budget te geven om hen te vervangen, moest ik zelf inspringen.

Mijn haat voor het bedrijf groeide, mijn haat voor mijn baan groeide, mijn haat voor Chris groeide. En mijn begeerte tot het bereiken van de top van het bedrijfsleven steeg naar steeds grotere hoogten.

___

Toen ik na een lange dag, rond half elf ’s avonds, mijn spullen pakte om naar huis te gaan, zag ik tot mijn verbazing dat er een pakketje in mijn leren aktetas zat. Ik herkende het meteen en haalde het er met zweterige handen uit. Het pakketje was zwaar. Veel zwaarder dan ik verwacht had. Het landde met een klap op mijn bureau. Ik scheurde de envelop eraf, maar voordat ik het opende, keek ik om me heen om er zeker van te zijn dat ik alleen was. De schoonmaaksters waren al een tijd geleden naar huis gegaan en van de rest van mijn team was geen spoor te bekennen. Ik was helemaal alleen. ‘Om te winnen, moet je durven verliezen’, las ik hardop. De brief was kort. Het bevatte slechts drie zinnen. Alle drie waren ze gebiedend geschreven. Direct. De toon van een machthebber.

Toen ik uitgelezen was, stond ik op en vernietigde de brief in de papierversnipperaar, precies zoals de man van de vijfenveertigste verdieping me met zijn eerste zin opgedragen had. Vervolgens liep ik met het pakketje onder mijn arm en met mijn jas, muts en handschoenen aan naar de trappen van de nooduitgang, precies zoals de man van de vijfenveertigste verdieping me met zijn tweede zin opgedragen had. Ik opende de deur en keek naar rechts, maar de deur naar de vijfenveertigste verdieping was er niet. Sinds de nacht van de eerste brief had ik het nooit meer gezien.

Om te voorkomen dat ik mezelf buitensloot, legde ik een boek tussen de deur en de deurpost. In het groene licht van het nooduitgang bordje, zette ik mijn voeten op de treden van de trap. Het kostte me twintig minuten om beneden te geraken. De trappengang kwam uit bij een deur. Ik trok mijn jas aan en opende het pakketje. De inhoud stopte ik in de binnenzak van mijn jas. Met de kartonnen doos zorgde ik ervoor dat de deur niet in het slot viel. Ik opende de deur en wandelde via Liberty Street en Water Street richting de rivier. Ik zorgde ervoor dat niemand me zag. Omdat ik wist dat ik tijd genoeg had, liep ik afwisselend een blok aan de ene kant van de straat en aan de andere kant van de straat. Ik maakte het dubbele aantal meters dan nodig was, maar daar had ik een goede reden voor: de geur van de straat en het voorbijrazende verkeer brengt politiehonden in de war. Hoe ik dat wist? En hoe ik de tegenwoordigheid van geest had om eraan te denken? Geen idee.

Toen ik uiteindelijk aankwam, wachtte ik geduldig op het moment dat de hoteldeuren zich openden. Zakenlieden en toeristen liepen door de klapdeuren naar buiten. Ik moest twintig minuten wachten voordat ik zag waarvoor ik gekomen was. Eerst kwam het meisje naar buiten. Ik herkende haar meteen. Ze was best aantrekkelijk, maar niet mooi genoeg om je huwelijk voor te vergooien. Ze had haar mantelpak aan, ook al zag je van een afstand nog dat ze het vluchtig had aangetrokken. Met een tred waar de voldoening vanaf
droop trippelde Linda van Marketing richting Fulton Street om de metro te nemen. Vijf minuten later kwam er weer iemand door de deur van het gerenoveerde gebouw van rode bakstenen naar buiten. En ook hem herkende ik direct. Zoals de man van de bovenste verdieping al voorspeld had, liep hij naar het water, naar de East River. Misschien om zijn schuldgevoel van zich af te waaien in de zilte wind. Of misschien omdat hij er zeker van wou zijn dat hij niet in dezelfde metro belandde als zijn scharrel. Ik volgde hem op gepaste afstand.

Terwijl ik over de oneffen kasseien liep, besefte ik me dat ik niet perfect gekleed was voor een dergelijke actie. Mijn leren schoenen glibberden over de stenen van het plein. Ik vertelde mezelf dat het belangrijk was om kalm te blijven. Mijn vingers grepen het voorwerp in mijn jaszak beet en vreemd genoeg ontspande ik daardoor. Toen we bij de kade aanbeland waren, werd ik nerveuzer. Ik keek over mijn schouders, maar zag niemand; geen late werkers op hun weg naar huis, geen overijverige hardlopers, zelfs geen zwervers. De verhoging waarop de ringweg gebouwd was, ontnam me al het zicht op de gebouwen erachter. Voor mij zag ik alleen de man die ik volgde. De man die als een lawine van de berg afrolde. De belemmering van mijn beklimming naar de top. Chris.

Ik versnelde mijn pas en kwam steeds dichterbij. Ik greep het voorwerp steviger beet. Toen ik vlak achter hem stond, voelde het aan als een verlengstuk van mijn hand. Het leek alsof ik een extra ledemaat had, maar dan vlijmscherp. Met een snelle beweging haalde ik het mes uit mijn jaszak. Ik stak hem in totaal vier keer.

Eerst twee keer van achteren. Dat was genoeg om hem ten val te brengen. Toen hij op de grond lag stak ik hem nog tweemaal. Ik denk dat hij doorhad wie hem vermoorde, dat zag ik in zijn ogen, maar
hij had geen kracht meer om iets te zeggen. Ik gooide hem over het hekwerk in het water. Het mes smeet ik erachter aan, zo ver als ik kon. Precies zoals de man van de vijfenveertigste verdieping me opgedragen had. 

Ik keek hoe het onrustige water veranderde in een gladde spiegel. Ik bleef net zolang staan totdat de Brooklyn Bridge perfect reflecteerde in de rivier. Ik stond op het laagste punt van Manhattan, maar voelde me de koning. Als je de wereld omdraait, dan is het laagste punt de top.

Een half uur later bevond ik me weer op de vierenveertigste verdieping. Toen ik in het groene licht van het bordje van de nooduitgang stapte, zag ik tot mijn verbazing dat de deur naar de vijfenveertigste verdieping weer in de muur geplaatst zat. TOEGANG ENKEL VOOR BEVOEGD PERSONEEL. Zonder te aarzelen beklom ik de trap naar de vijfenveertigste verdieping. Toen ik de grote open ruimte binnenstapte, zag ik direct dat er iets veranderd was. De kamer was hetzelfde. Er stonden nog altijd maar twee meubelstukken. Een leren stoel en een oud, houten bureau. Wat er veranderd was, bevond zich achter het glas. De stad. New York City. Het leek groter. Het glansde prachtiger dan ooit tevoren. Het was van mij.


‘Kom hier, meneer Parker’, klonk het uit de mond van de man van de vijfenveertigste verdieping. Hij zat nog steeds met zijn rug naar me toe. Ik maakte een sprongetje van schrik toen ik uit mijn gedachten werd gezogen. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik liep op het bureau af en de geur van parfum drong mijn neus binnen. Maar ik rook nog iets anders dan de eau de cologne. Iets onaangenaams.

‘Je hebt uitstekend werk geleverd, meneer Parker. Je kunt trots zijn op jezelf.’ Ik wist niet wat ik moest zeggen. De geur van de man ontwapende mijn vermogen om helder te denken. Ik hield mijn adem in en deed mijn best om niet in hoesten uit te barsten.

‘Je hoeft niets te zeggen, meneer Parker’, sprak de man. ‘Je zult zien dat je binnenkort beloond wordt voor je harde werken.’

Toen ik het bureau bereikte, kon me niet langer inhouden. Met mijn handen op het houte blad snoof ik de lucht van de man op. Ineens wist ik waar de lucht me aan deed denken. Ik had ooit een dode rat gevonden in de schuur van de boerderij waar ik opgroeide. Het dier had er al weken gelegen en het grootste deel van zijn lichaam was door maden opgegeten. De wormen krioelden als kokende rijstkorrels over het dier. De man rook precies zoals de rat had geroken. De man rook naar de dood.

‘Zet je eroverheen, meneer Parker.’ En toen ik kuchte: ‘Vind je niet dat je je een beetje aanstelt? Kom, wees een vent!’


Ik sloot mijn ogen. Knikte. Ik stelde me aan. Ik ademde diep in door mijn neus en opende mijn ogen. De man had zich naar mij omgedraaid… maar ik kon zijn gezicht nog steeds niet zien. Dat kwam door zijn ogen. Die slokten al mijn aandacht op. Het kwam door hun kleur. Ze waren rood en gloeiden als kolen. Ik vond ze prachtig.

Een week later werd ik gepromoveerd tot Vice President van Corporate Strategy. Nog een paar jaar… dan was ik de CEO.